ALEIDA SCHOTPRIJS 2020
peter zeeman
vrijdag 1 oktober 2021
om 16.00 uur
in de Waalse Kerk,
Walenpleintje 159, te Amsterdam
ter inleiding
In december 1991 kwam Joseph Brodsky naar Nederland om in de Leidse Pieterskerk de Huizingalezing te geven. Hij bezocht in die dagen ook Amsterdam. In een volgepakte Oude Lutherse kerk, de
aula van de hoofdstedelijke universiteit, las hij toen enkele gedichten voor aan een gezelschap van
studenten en andere bewonderaars, die de Russische Nobelprijslaureaat nu wel eens in levenden lijve
wilden zien en vooral zijn stem wilden horen. Want behalve om zijn mooie kop, met die
melancholieke, vaak lachende ogen, was het die stem die hen aantrok. Een stem die klonk alsof er een
boodschapper uit het Oosten was gearriveerd, een stem die een niet meer bestaande wereld
vertegenwoordigde.
De magie van Brodsky’s optreden was groot, die middag in de aula. Van de poëzie die hij voorlas
verstond ik echter, op een paar verwijzingen naar de klassieke oudheid na, vrijwel niets. Behalve door
mijn toen nog passieve kennis van het Russisch, kwam dat ook door Brodsky’s rappe spreektempo en
de vele, soms ontregelende bijzinnen die zijn toch al niet eenvoudige zinsbouw kenmerken. Toch
had ik het gevoel zijn boodschap te begrijpen. Had hij niet zelf gezegd: ‘De biografie van een
schrijver zit in zijn woordkronkels’?
Tijdens die voordracht in de aula waande ik me terug in het Rusland dat ik een paar jaar eerder had
leren kennen. Het was de Sovjet-Unie in haar nadagen. De totalitaire staat bestond nog, maar je
hoefde niet meer zo op je woorden te letten als in de decennia daarvoor. De Russen die ik ontmoette
waren aanvankelijk argwanend en soms vijandig, maar zodra ze merkten dat ik uit het vrije Westen
kwam, brak het ijs. Ze ontpopten zich dan als de beste vrienden en stopten me in hun keuken vol
met worst, zompige kaas, kaviaar en zelfgestookte wodka. Het beste voorbeeld van die gastvrijheid
was dat van de tien Joodse wis- en natuurkundigen, die op het punt stonden om naar Amerika te
emigreren en mijn inmiddels overleden vriend Marten Levendig en mij in de banja van een vervallen
fabriek een hele dag onthaalden op een lichte geseling met berkentwijgen in ruil voor het wagenwiel
Goudse kaas dat wij als geschenk hadden meegebracht.
Op een vergelijkbaar hartelijke manier moet de schrijver en slavist Kees Verheul Brodsky eind jaren
zestig hebben leren kennen. In zijn nog altijd indrukwekkende debuut Kontakt met de vijand, het
verslag van zijn studiejaar in Rusland in 1967, had hij de dichter begin jaren tachtig aan me
voorgesteld. Brodsky was ook toen al een man om verliefd op te worden, hoe lastig hij ook kon zijn.
Dat had alles te maken met zijn onrustige ziel en intellectuele onafhankelijkheid, die er in 1972 toe
zouden leiden dat hij de Sovjet-Unie werd uitgewezen. Zijn aantrekkingskracht kwam ook voort uit
zijn gretige verlangen om het leven in al zijn diepten te doorgronden. Vandaar zijn liefde voor de
klassieke oudheid, de filosofie, de beeldende kunst en de religie, zeg maar voor alles wat er echt toe
doet.
Zonder ook maar iets van zijn poëzie te hebben gelezen werd Brodsky, dankzij dat boek van Verheul,
eind jaren zeventig mijn vriend. En toen in de jaren negentig Brodsky’s autobiografische In
anderhalve kamer verscheen, werd die vriendschap alleen maar bevestigd. Dat essay is nog altijd de
beste samenvatting van de wijze waarop de Sovjet-Unie in elkaar stak en hoe dat land met zijn
burgers omging. Soms denk ik zelfs dat er helemaal niet zoveel is veranderd als je naar het Rusland
van nu kijkt.
Toen ik 2007 correspondent in Rusland werd, snelde ik in mijn eerste maanden naar de Litejni
Prospekt 24 om het Moeroesi-huis met zijn moorse gevel te zien, waarin zich Brodsky’s anderhalve
kamer bevond. Verder dan het vervallen trappenhuis kwam ik niet, maar vanaf de straat leek het of
het stuk doorzichtig plastic, waarmee Brodsky het raam van zijn halve kamer tegen de kou en gluurders van de KGB had afgedekt, er nog altijd hing. Sinds kort is die anderhalve kamer als
huismuseum ingericht. Ik hoop het volgende maand te bezoeken.
In Moskou is in Kitajgorod een vergelijkbaar huis te vinden, dat van Osip Mandelstam. Hij moet het
doen met een plaquette aan de gevel, al is hij al veel langer dood en klinkt zijn poëzie even rijk en
betoverend als die van Brodsky. Wel staat er in het plantsoentje voor dat gebouw een mooie buste
van Mandelstam, die je op een merkwaardige manier doet denken aan Brodsky die een gedicht
voorleest.
Ik ken Mandelstam minder goed, maar heb dankzij de memoires van zijn vrouw Nadezjda een
indruk van de wereld waarin hij leefde, een wereld die nog veel onmenselijker was dan die van
Brodsky. Als je bedenkt dat er onder Stalin zo’n 1500 schrijvers en dichters zijn geëxecuteerd, is het
een wonder dat er toen zoveel moois is geschreven.
Dankzij onder meer Peter Zeeman zijn de stemmen van Brodsky en Mandelstam al jarenlang in het
Nederlands te horen en, voor hen die Rusland niet zo goed kennen, goed te begrijpen. Daarom
huldigen wij deze uitmuntende vertaler vandaag met de Aleida Schotprijs 2020, als gevolg van de
Covid-pandemie een jaar later dan de bedoeling was.
Maar we zijn hier niet alleen bijeen om hem die prijs uit te reiken, maar ook om naar muziek te
luisteren van Russische componisten uit de tijd waarin beide dichters leefden. Muziek vertolkt door
mezzosopraan Henriette Schenk en pianiste Irina Antonova. En ook zal Brodsky straks even uit de
dood herrijzen in een fragment uit de speelfilm A room and a half van regisseur Andrej
Chrzjanovski.
Maar voordat we met het feestprogramma beginnen, wil ik mijn dank uitspreken aan Gertruud
Alleman, die zich als secretaris van het bestuur van de Aleida Schot-stichting jarenlang heeft ingezet
om de uitreiking van de prijs tot een succes te maken. Zij houdt er na al die tijd mee op en is
inmiddels opgevolgd door Susan van Oostveen, die velen van u kennen als directeur van uitgeverij en
boekhandel Pegasus.
Tot slot wil ik ook Hans en Evelien Warendorf danken, want zonder hun trouwe steun zou deze
prijs sowieso niet kunnen worden uitgereikt. Ik ben blij dat ze op deze middag in blakende
gezondheid aanwezig zijn.
En dan nu … muziek.
Michel Krielaars, voorzitter
muziek
Henriette Schenk (zang) en Irina Antonova (piano)
Tri pesni van Boris Tisjenko (1939-2010)
(drie liederen op gedichten van Marina Tsvetajeva)
1. Okno (Venster)
2. Osipalis listja (Bladeren zijn gevallen)
3. Zerkalo (Spiegel)
Fragment met Joseph Brodsky uit de speelfilm A room and a half van
regisseur Andrej Chrzjanovski
juryrapport
In 1991 werd de Aleida Schotprijs uitgereikt aan alle vertalers die hadden meegewerkt aan De
herfstkreet van de havik, een keuze uit de poëzie van Joseph Brodsky, Een van de gelukkigen was
Peter Zeeman, die de prijs echter moest delen met negen anderen. Nu, dertig jaar later, heeft hij een
belangrijk oeuvre aan vertalingen op zijn naam staan waarvoor een ongedeelde Aleida Schotprijs
meer dan verdiend is.
Hoewel hij – samen met Dieuwke Papma – een vertaling van de oerversie van Tolstojs
Oorlog en vrede op zijn naam heeft staan, een niet geringe prestatie die eigenlijk al een prijs waardig
was, heeft Peter Zeeman zich toch voornamelijk onderscheiden als poëzievertaler. Slijpen aan een
gedicht, net zolang tot het bijna ideaal is – want helemaal ideaal is onmogelijk – dat is zijn ding. En
daarbij is hij niet eenkennig. In de Spiegel van de Russische poëzie, dat in 2000 bij Meulenhoff
verscheen en waarvan hij een der samenstellers was, heeft hij een aanzienlijk deel van de vertalingen
voor zijn rekening genomen: van Lomonosov en Derzjavin uit de achttiende eeuw, via de
negentiende-eeuwers Jazykov en Vjazemski tot de modernen, Brodsky natuurlijk, maar ook Osip
Mandelstam, Jelena Svarts en Arseni Tarkovski. Om maar een greep te doen. En hoe verschillend
ook, al die vertalingen zijn een genot om te lezen. Als voorbeeld moge dienen zijn vertaling van het
satirische Ruslands god van Pjotr Vjazemski, die leefde van 1792 tot 1873 en een van de beste
vrienden van Poesjkin was, waaruit hier enkele strofen:
Sneeuw om diep in weg te zakken,
Logementen als een krot,
Geregeerd door kakkerlakken –
Dat is typisch Ruslands god.
Eeuwig kou en honger lijden,
Paupers, speelbal van het lot,
Haveloze boerderijen –
Dat is typisch Ruslands god.
Syfilis en slappe borsten,
Vilten laarzen doorgerot,
Dikke reten, vette worsten –
Dat is typisch Ruslands god.
Of uit een recentere vertaling van werk van de hedendaagse Petersburgse dichter Alexander
Koesjner:
De ongeneeslijke zieke
Benijdt bij het ochtendkrieken
De man die onder dwang,
Op weg is naar het gevang.
Die kijkt: een hospitaal.
Kon hij maar naar de ziekenzaal
Met naalden, zusters, pillen –
Maar hij heeft niets te willen.
Rijmend en metrisch, in hetzelfde dynamische tempo als het origineel.
Rijmende gedichten moeten rijmend vertaald worden, en metrische gedichten metrisch,
liefst in hetzelfde metrum als het origineel. Dus niet smokkelen en niet stiekem een trochee (in het
Nederlands een moeilijk hanteerbare versmaat) veranderen in een jambe omdat die in onze taal wat
gemakkelijker ligt.
Rijmen in het Nederlands is aanzienlijk moeilijker dan in het Russisch, waar het eerder
moeilijk is om niet te rijmen. Veel hedendaagse Nederlandse dichters hebben het rijm daarom
losgelaten, en hebben zelfs een zeker dedain ten opzichte van het rijm. Terwijl in Rusland het rijm
tot op de dag van vandaag een belangrijk element van bijna alle poëzie is.
En zeker van de poëzie van Joseph Brodsky, voor wie het rijm bijna heilig is, voor wie vorm
en inhoud één zijn, en die wellicht daarom een van Peter Zeemans favorieten is. Brodsky zonder rijm
en metrum is geen Brodsky meer, maar een ‘podstrotsjnik’ zoals de Russen dat noemen, een woord-voor-woordvertaling.
De laatste tijd hoort men wel beweren dat vertalen een kunst is en een vertaler derhalve een
kunstenaar, wat deze dan een vrijbrief zou geven om de tekst naar willekeur naar zijn hand te zetten.
Het is een opvatting die Peter Zeeman niet deelt. In een toelichting bij zijn vertalingen van een
andere favoriet van hem, Osip Mandelstam, haalt hij de memoires van Mandelstams vrouw
Nadezjda aan, die stelt dat een ‘vertaling’ meestal het resultaat is van koel verstandelijk
versificatiewerk. ‘De vertaler probeert met eindeloos mechanisch kunst- en vliegwerk de melodie te
produceren waarmee hij werken moet.’ En Zeeman voegt daar aan toe: ‘Dit is een tamelijk rationele
kijk op het vertalen waarin ik mij in ieder geval heel wel kan vinden.’
Vertalen mag misschien een kunst zijn, en de vertaler een kunstenaar, maar dat betekent niet
dat hij zomaar wat mag doen. Vertalen is in de eerste plaats ‘werken’, en poëzie vertalen ‘heel hard
werken’. Het is een moeizaam proces van schuiven, uitproberen, rangschikken, zoeken naar het
juiste woord, naar de juiste toon. Waarbij, voegt de jury eraan toe, van de vertaler een eindeloos
geduld wordt gevergd en een maximale zelfkritiek. Poëzie vertalen is prutsen op de vierkante
millimeter. Vooral de poëzie van Brodsky, want de vorm mag bij hem belangrijk zijn, de inhoud is
dat nog meer. De beelden, gedachten, metaforen, soms hele filosofische betogen, maar ook
regelrechte one-liners of grappen maken het de vertaler onmogelijk om ter wille van het rijm al te
veel woorden te verschuiven ofzinnen om te draaien, omdat het fragiele bouwwerk van het gedicht
dan verzakt of geheel instort. Dan heb je eens een fraai rijm, en kun je het toch niet gebruiken,
omdat het te weinig recht doet aan de inhoud die de dichter wil overbrengen. Alles moet bij Brodsky
op zijn plaats blijven, maar dus liefst wel rijmend en metrisch. Bovendien is Brodsky een bijzonder
veelzijdig dichter. Zijn oeuvre loopt van light verse tot drama, met een voorkeur voor lange
gedichtencyclussen met uitgesponnen filosofische betogen in een speelse, onverwachte vorm. Zo
bijvoorbeeld de cyclus Vlieg, bestaande uit 21 twaalfregelige gedichten, met als thema de tijd die alles
doet vergaan, niet alleen het leven van een vlieg, maar ook dat van de dichter zelf. Een thema dat
men bij Brodsky regelmatig tegenkomt overigens. Hier een fragment:
Terwijl je voor mij wegdook en omhoog
schoot naar een spant, of veilig vloog
rondom een lampje, zwakjes brandend,
bleef onveranderd
de tijd. Maar jij lijkt nu op kleurloos stof,
door de inertie die jou trof
en door je houding jegens mij. Denk niet
in stil verdriet,
dat tijd voor mij fungeert als bondgenoot.
Kijk maar, mijn lief: ik deel jouw lot,
Ik ben jouw celgenoot en boezemvriend.
O, tijd is nietsontziend.
Een strakke onverbiddelijke vorm, strofes van vier regels, met afwisselend vijf, vier, vijf en drie
versvoeten, die als het ware de vlucht van een gewone vlieg weergeven. En een even strak rijmschema:
de eerste regel rijmt op de tweede, en de derde rijmt op de vierde. En daarbij de inhoud over de
aftakeling van een vlieg, die de aftakeling van de dichter zelf symboliseert.
Het wonder van de ideale vertaling komt helaas meestal niet vanzelf, maar moet langdurig bevochten
worden. Er is heel wat geploeter, heel wat wikken en wegen voor nodig om een vertaling te maken
die moeiteloos lijkt te zijn ontstaan en waar alles op zijn plek valt. En niet alleen bij de filosofische
werken van Brodsky lukt de vertaler dat, ook met Brodsky’s talrijke meer humoristische gedichten,
die vaak in een heel andere toon zijn geschreven, heeft hij weinig moeite. Als voorbeeld hiervan
enkele strofes uit een naamloos uit 1976 daterende gedicht, dat is opgedragen aan de destijds
beroemde en net als Brodsky zelf uit de Sovjet-Unie vertrokken balletdanser Michail Barysjnikov.
Hier de eerste twee strofen
Een burcht van schoonheid, dat is het klassiek ballet;
de tedere bewoners zijn van ’t proza onzer dagen
gescheiden door een gracht waarin violen zagen.
De bruggen zijn er opgehaald en vastgezet.
We drukken onze billen in een keizerlijk zacht pluche,
terwijl een vrouw, waarmee je nooit zult vrijen,
klapwiekend in het lopend schrift van snelle dijen,
weer naar de tuin wegfladdert in één lange vlucht.
Opvallend in deze vertaling is hoe dicht de vertaler bij het origineel blijft en hoe vrij hij binnen dat origineel toch is. Een ‘piepende orkestbak’ wordt ‘een gracht waarin violen zagen’ dat in zijn banale nuchterheid prachtig rijmt op het verhevener ‘’t proza onzer dagen’, dat vrijwel letterlijk vertaald kon worden. In de tweede strofe is ‘een vrouw waarmee je nooit zult vrijen’ een mooie oplossing voor ‘een schoonheid waarmee je nooit naar bed zult gaan,’ wat dan weer rijmt op het ‘lopend schrift van snelle dijen.’
We zien de boze krachten in bruin tricot gaan
en engelen in witte tutu’s, onbedorven.
En een ovatie wekt Tsjajkovski en consorten,
doorbreekt hun Elyseïsche bestaan.
Klassiek ballet! Kunst uit de goede oude tijd!
Uw grog mousseerde toen, men kuste beide wangen,
de koetsen ratelden en er werd luid gezongen,
en als de vijand kwam, dan was dat maarschalk Ney.
In de pupillen van agenten kleurden koepels geel.
Je stierf in ’t nest waarin je werd geboren.
En vloog er iets de lucht in, dan beslist geen toren,
en ook geen brug, maar Pavlova op het toneel.
En dan de twee laatste strofes met de clou van het gedicht, waarin de sprong van de balletdanser ineens een sprong van je vaderland naar een ander land, naar de vrijheid wordt.
Wat prachtig ’s avonds, ver van wat eens Rusland was,
Barysjnikov te zien. O, zijn talent heeft niets geleden!
Het onderbeen spant krachtig aan, een krampbeweging
vanuit de torso, ’t draaien rond de eigen as –
dat brengt een vlucht op gang waarnaar je steeds
hebt uitgezien, als oude vrijsters naar hun mannen.
En wat betreft de plaats waar je het best kunt landen,
hard is de aarde overal, probeer de States.
In deze regels was de belangrijkste opgave om het rijm in de laatst strofe, ‘dusja’ (ziel) te laten rijmen
op SSJA, de Russische versie van USA. Kun je elders misschien nog wat smokkelen met een half rijm,
in deze laatste regels, de clou van het gedicht was dat onmogelijk. En de oplossing van Peter Zeeman,
het Nederlandse ‘steeds’ te laten rijmen op het Amerikaanse ‘States’ is werkelijk Brodsky-waardig.
Joseph Brodsky en Peter Zeeman op hun best.
Een bijzondere vermelding verdienen ten slotte Peter Zeemans inspanningen om de acmeïstische
dichter Osip Mandelstam toegankelijk te maken voor de Nederlandstalige lezer. Aan Mandelstam
heeft hij niet alleen een proefschrift, een monografie in het Nederlands en een reeks artikelen gewijd.
Een paar jaar geleden maakte hij ook een fraaie vertaling van diens essay Gesprek over Dante.
Bovendien was hij – samen met Yolanda Bloemen – de samensteller van een met veel zorg ingeleide
en becommentarieerde bloemlezing van Mandelstams gedichten, onder de titel Neem mijn verzen in
acht. Veel van de vertalingen in dit boek zijn van de hand van Zeeman zelf. Het siert hem dat hij
voor een aantal gedichten naast zijn eigen vertalingen ook die van collega’s plaatste. De bundel kreeg
hierdoor een enigszins experimenteel karakter, want geen enkele vertaling is definitief. Hoe meer
vertalingen er van één tekst zijn, hoe meer wegen er zijn om die tekst te ontdekken en te
interpreteren.
Op de zo vaak gestelde vraag of poëzie vertalen wel mogelijk is, luidt het antwoord van Zeeman:
natuurlijk, bovendien wordt het al honderden jaren gedaan. Op een paradoxale manier ligt de
virtuositeit van zijn vertalingen besloten in een principiële omarming van imperfectie als ethos van de vertaler. In zijn essay Mandelstam in het Nederlands, dat op de website Vertaalverhaal.nl is terug
te vinden, schrijft hij daarover: ‘Het doet misschien wat vreemd aan om zoiets in percentages uit te
drukken, maar als een vertaling er in slaagt om laat ik zeggen 90 procent van het origineel over te
brengen, dan krijgt de lezer naar mijn stellige overtuiging voldoende waar voor zijn geld.’
De creativiteit van de vertaler opereert binnen de grenzen van de trouw aan de brontekst en de
loyaliteit ten aanzien van de lezer van de doeltekst. Voor deze dynamische vertalerscreativiteit
bedacht Zeeman een fraaie term: ‘creativitaliteit’.
Het moge duidelijk zijn dat Peter Zeeman een bijzonder vertaler is, die telkens weer op een
verrassende manier meesterwerken uit de Russische poëtische traditie een tweede adem geeft in het
Nederlands. Voor zijn rol als vindingrijk vakman en gedreven ambassadeur van de Russische
literatuur wordt hem de Aleida Schotprijs van 2020 toegekend.
De jury
Arthur Langeveld
Eric Metz
uitreiking van de aleida schot-prijs
dankwoord
Familie, vrienden, medeslavisten en overige aanwezigen, fijn dat jullie gekomen zijn om deze
feestelijke prijsuitreiking luister bij te zetten.
Dát jullie er zijn, mag op zich al een wonder heten. Want het kan twee dingen betekenen: ofwel dat
jullie helemaal geen corona hebben gehad, ofwel dat jullie een besmetting succesvol hebben
doorstaan. In beide gevallen – gefeliciteerd! Geldt trouwens ook voor mijzelf.
Het begon inmiddels meer dan anderhalf jaar geleden. Op zomaar een dinsdagavond in de tweede
week van maart 2020 rinkelde bij mij thuis plotseling de telefoon. Ik schrok daar eerlijk gezegd een
beetje van. Die schrikreactie is het gevolg van een traumaatje dat ik heb opgelopen in een nogal
ingewikkelde en intensieve periode, zo’n twintig jaar geleden, waarin ik mijn tijd moest verdelen
tussen mijn gezin, het mantelzorgen van mijn inmiddels overleden moeder en verreweg de grootste
klus die ik ooit op me heb genomen, namelijk het vertalen van Vojna i mir, Oorlog en vrede. De
oerversie wel te verstaan, een wetenschappelijk verantwoorde reconstructie, die weliswaar korter was
dan de reguliere uitgave, maar die toch altijd nog een kleine duizend pagina’s telde en daarbij vooral
tegen het eind nogal eens rammelde en merkwaardige overgangen vertoonde, wat het vertalen er niet
eenvoudiger op maakte.
Het rinkelen van de telefoon voorspelde destijds meestal niet veel goeds: er was weer iets loos bij
mijn moeder en ik moest opdraven. En maar al te vaak gebeurde zoiets uitgerekend op momenten
dat ik mij het hoofd brak over het wijdlopige Russisch van onze graaf Ljev Tolstoj. De keren dat ik
die man vervloekt heb! En dat lag niet alleen aan Tolstoj, maar voor een groot deel ook aan mijzelf.
De instelling en de gevoeligheid van de poëzie-vertaler die ik toen vooral was, met name het
eindeloos wikken en wegen van ieder afzonderlijk woord, bracht ik mee naar het negentiende-eeuwse ronkende proza van een veelschrijver. Niet zo handig, want ik had kunnen weten dat het
soortelijk gewicht van een woord in een roman nu eenmaal veel minder bedraagt dan dat van een
woord in een gedicht. Ik was als een sprinter die deelnam aan een marathon. Er leek geen eindeaan
te komen, en ik prees me gelukkig als ik iets meer dan een pagina per dag haalde. Na lang geploeter
en het overwinnen van allerlei obstakels heb ik uiteindelijk toch de finish gehaald. En het resultaat
mocht er zijn, al zeg ik het zelf.
Goed, mijn huistelefoon rinkelde dus een dikke anderhalf jaar geleden. Maar aan de andere kant van
de lijn klonk natuurlijk al lang niet meer de stem van mijn moeder, noch die van haar huisarts of een
van de vele lieve thuiszorgdames. Nee, het bleek het karakteristieke stemgeluid te zijn van Arthur
Langeveld, mij niet onbekend, maar het was toch wel een tijdje terug. Nu beving mij niet zozeer
schrik, als wel een mengeling van verbazing en een zekere ongerustheid. Wat moet die nou ineens
van me? Hij zal me toch niet gaan vragen om weer iets te doen, ik bedoel, om weer iets te gaan
vertalen? Nee, dat was niet het geval. Hij bleek voorzitter te zijn van de jury van de Aleida Schot
Stichting. Wist ik niet, maar zo ging het wel de goede kant op. En inderdaad, mij bleek de prijs te
zijn toegekend. Volkomen terecht, reageerde ik. Beter laat dan nooit, voegde ik er volgens mij ook
nog aan toe. Maar dat klopt eigenlijk niet, want ik heb de prijs aleens eerder ontvangen, en wel in
1991, voor mijn aandeel in de bloemlezing De herfstkreet van de havik van Nobelprijswinnaar Joseph
Brodsky.
De toekenning van een oeuvreprijs is bij uitstek het moment om even terug te blikken. En omziend,
kan ik met een tevreden gevoel constateren dat de cirkel rond is. In een paar opzichten. Mijn
loopbaan als slavist ging zo’n vijfendertig jaar geleden van start met een proefschrift over de dichter
Osip Mandelstam. Mijn allerlaatste vertaalklus, inmiddels drie jaar geleden, betrof een beroemd
essay over Dante van diezelfde Mandelstam. Voor mijn eerste serieuze vertaalopdracht, de gedichten
van Joseph Brodsky, kreeg ik, zoals gezegd, de Aleida Schotprijs en nu ik definitief een punt achter
het vertalen heb gezet krijg ik die opnieuw. Hoe mooi is dat, een bekroning zowel aan het begin als
aan het einde van een carrière! Met de vertaling van Mandelstams opstel over Dante heb ik
bovendien, als ik me niet vergis, alle literaire genres een keer onder handen gehad. Zoals daar zijn:
het korte verhaal, onder anderen Isaak Babel. Het dagboek, eveneens Babel. Poëzie, te veel om op te
noemen, van de middeleeuwen tot heden. De klassieke roman, Oorlog en vrede. Drama, de twee
toneelstukken van Brodsky. En tot slot, zoals ik al zei, het literaire essay.
In een van zijn opstellen heeft Brodsky vertalen het ‘belangrijkste voertuig van onze beschaving’
genoemd. Niet gering, maar ik denk dat daar een kern van waarheid in zit. En als dat inderdaad zo is,
dan ben ik blij dat ik mijn steentje heb kunnen bijdragen en de beschaving een paar millimeter
vooruit heb kunnen helpen.
Een toespraak zoals deze is niet volledig zonder een dankzegging. Dus daar gaan we. Om te beginnen
dank ik het bestuur van de Aleida Schot Stichting, in het bijzonder Susan van Oostveen, en uiteraard
de jury voor de eer die mij opnieuw ten deel is gevallen. Dan wil ik graag een drietal personen
vermelden met wie ik heel prettig heb samengewerkt in een aantal grote projecten. Kees Verheul, die
betrokken was bij diverse uitgaven van het werk van Brodsky. Dan Willem Weststeijn, ooit een van
mijn docenten tijdens mijn studie Russische taal- en letterkunde. Samen met hem, toen hij al
hoogleraar was geworden, heb ik De Spiegel van de Russische Poëzie mogen maken. En heel graag
noem ik ook Yolanda Bloemen, met wie ik een bloemlezing uit het werk van Osip Mandelstam het
licht heb doen zien. Dat was tevens een mooi voorbeeld van een geslaagde samenwerking tussen
Amsterdam en Leiden. Inmiddels beschouw ik haar als een vriendin, ook al zien we elkaar weinig.
Ten slotte dank ik Gerjanneke, mijn echtgenote, die lief en leed met mij deelt en altijd heeft gezorgd
voor een solide financiële basis, waardoor ik in staat ben geweest mij onledig te houden met zoiets
ijdels als het vertalen van Russische literatuur.
Ik dank jullie allen voor de aandacht.
Peter Zeeman
selectie van vertaald werk van peter zeeman
Osip Mandelstam (1891-1938)
SILENTIUM
Ze rust nog in de moederschoot,
ze is muziek en woordenreeksen,
en dus de kern, niet te verbreken,
van al wat leeft, van klein tot groot.
Zeeboezem, kalme ademingen,
krankzinnig helder is dit uur,
en in een vat van zwart-azuur
deint schuim, bleekwit zoals seringen.
Dat van mijn lippen komen zal
wat in oerstilte lag verzonken,
wat altijd zuiver heeft geklonken,
zoals een noot van puur kristal!
Tracht, Aphrodite, schuim te blijven,
keer terug naar de muziek, o woord,
en hart, laat harten ongestoord
die één zijn met de bron van leven!
1910
Joseph Brodsky (1940-1996)
ZOMERAVOND
Onder een wijdvertakte lispelende iep,
die dit café verandert in een stereotiep
en naamloos oord (zoals elke boom dat doet, of het nu
een iep is of een els, want het groen leeft langer dan u),
zit ik, figurant, iemand die men als hij verdween
niet zou missen, een opdrogende penseelstreek op een
van de doeken die door de tijd worden opgezet
met het leven als verf bij gebrek aan een beter palet,
de krant door te bladeren en pieker over één ding.
Waarvan is dit tafereel een kopie? Wiens afzondering,
anonimiteit, ontheemdheid, weggewist bestaan
herhalen wij, de iep en ik, bijgelicht door de maan?
1988
HET EILAND VAN PROTEUS
Een afgelegen inham, een stuk of twintig masten.
Er drogen netten, familie van het beddenlaken.
Zonsondergang. In het café kijken de vaste gasten
voetbal. De blauwe baai tracht blauwer te geraken.
Een meeuw klauwt in de einder voor die hard gaat worden.
Na achten is de kade volkomen verlaten.
Het donkerblauw dringt door tot in die oorden
waar sterren weldra flonkeren als dukaten.
1994
Uit de cyclus 'Vlieg'
X |
X |
Pjotr Vjazemski (1792-1878)
(uit: Spiegel van de Russische poëzie, red. W.G. Weststeijn en P. Zeeman, Meulenhoff, 2000)
RUSLAND GOD |
РУССКИЙ БОГ |
Alexander Koesjner (1936)
(uit: Apollo in de sneeuw, uitgeverij Koppernik, 2007)
De ongeneeslijke zieke |
Больной неизлечимо |
VOOR ALEXANDER BARYSJNIKOV |
МИХАИЛУ БАРЫШНИКОВУ |
Muziek
Henriette Schenk (zang) en Irina Antonova (piano)
Drie liederen uit ‘Russische volksliederen, Opus 104’
van Sergej Prokofjev (1891-1953)
1. Katerina
2. Zjelonaja rosjitsa (Groen bosje)
3. Tjernets (De monnik)
biografische gegevens peter zeeman
Geboren in 1954 te Huizen
Gymnasium B te Bussum (1966-1973)
Studie Russische taal- en letterkunde te Amsterdam (1974-1981)
Docent aan de Universiteit van Amsterdam (1982-1983)
Publicaties in kranten (o.a. NRC Handelsblad, Het Parool) en tijdschriften (o.a. De Gids, De Revisor,
De tweede ronde) (vanaf 1983)
Vertaler vanuit het Russisch (vanaf 1984)
Cum laude gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam (The Later Poetry of Osip
Mandelstam. Text and Context. Rodopi 1988)
Docent aan de Universiteit van Amsterdam (1987-1988)
Projectleider en eindredacteur bij de Open Universiteit (Literatuur en Context. Een inleiding in de
literatuurwetenschap. SUN/OU 1991)
Docent aan de Universiteit van Amsterdam (1991-1992)
selectie van gepubliceerde vertalingen van peter zeeman
Joseph Brodsky, De herfstkreet van de havik, De Bezige Bij 1989
Veel liefs uit Rusland. Moderne Russische verhalen. Meulenhoff 1993
Isaak Babel, Dagboek 1920, Meulenhoff 1993
Joseph Brodsky, Kerstgedichten, De Bezige Bij 1994/2005
Vier Petersburgers, De Bezige Bij 1996
Joseph Brodsky, Triton, De Bezige Bij 1996
Spiegel van de Russische poëzie, Meulenhoff 2000
Joseph Brodsky, Ex Ponto, De Bezige Bij 2000
Joseph Brodsky, Democratie!, De Gids, Nummer 7, juli 2000
Isaak Babel, Alle verhalen, Meulenhoff 2001
Ljev Tolstoj, Oorlog en vrede, Ambo/Anthos 2005
Osip Mandelstam, Neem mijn verzen in acht, Atlas 2010
Joseph Brodsky, Marmer, Pegasus 2014
Joseph Brodsky, Strohalmen voor de lezer, De Bezige Bij 2015
Alexander Koesjner, Apollo in de sneeuw, Koppernik 2017
Osip Mandelstam, Gesprek over Dante, Pegasus 2018