ALEIDA SCHOTPRIJS 2022
charlotte pothuizen
vrijdag 11 november 2022
om 16.00 uur
in de Waalse Kerk,
Walenpleintje 159, te Amsterdam
ter inleiding
De Poolse literatuur is het stiefkind van Aleida Schot. Dat besefte ik eens
te meer toen mij door een medebestuurslid van de Aleida Schot Stichting
werd voorgehouden dat het inmiddels zevenentwintig jaar geleden is dat 
de naar haar vernoemde prijs werd uitgereikt aan een vertaler Pools, de 
toen nog jonge, maar getalenteerde Karol Lesman. 
Vergeleken bij het Russisch komen de andere Slavische talen er bij
deze prijs dan ook slecht vanaf. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat
het tot in de jaren tachtig duurde voordat literatuur uit die andere
Slavische talen in behoorlijke mate in het Nederlands werd vertaald.
Alleen Czesław Miłosz en Adam Mickiewicz waren in die dagen bekende
Poolse namen, de laatste alleen van horen zeggen.
Inmiddels is die situatie veranderd. Al decennialang verschijnter de 
ene na de andere bijzondere Poolse roman in een Nederlandse
prachtvertaling, waarbij Karol Lesman met het werk van de schrijver
Wiesław Myśliwski de kroon spant. Des te verheugender is het dat dit jaar
opnieuw een vertaler Pools de Aleida Schotprijs krijgt. Zij heet Charlotte
Pothuizen en wordt bekroond voor haar vertalingen van het werk van
Włodzimierz Odojewski, Olga Tokarczuk, Tadeusz Borowski en met
name van dat van Szczepan Twardoch (1979). 
Tot mijn schaamte moet ik bekennen dat het werk van die laatste bij
publicatie aan mijn aandacht is ontsnapt. Voor die omissie bied ik de 
laureaat bij dezen dan ook mijn verontschuldigingen aan. Maar inmiddels
heb ik het goedgemaakt en Twardochs beide boeken, De koning en Het
zwarte koninkrijk, gelezen. Over zijn Pools kan ik geen oordeel vellen,
maar over de vertaling van Pothuizen wel. Die is rauw en indringend, zoals
het origineel dat waarschijnlijk ook is. Twardochs boeken doen denken
aan die van Louis-Ferdinand Céline, zo hard en grondstoffelijk is zijn stijl.
En dan de thematiek: de Tweede Wereldoorlog in Warschau, de Joodse
onderwereld in die stad tijdens de Duitse bezetting, het getto, de nazi-terreur, de holocaust. Wreedheid alom dus. Met als overkoepelend thema
de grootste beproeving van ons allen: hoe blijf je in zulke extreme
omstandigheden een mens?
De hedendaagse Poolse literatuur leeft en is op dit moment
misschien wel kwalitatief beter dan alles wat er in het land van Poetin in
het Russisch wordt gepubliceerd, ook omdat de meeste schrijvers die er
daar toe doen hun land inmiddels hebben verlaten. Daarentegen sprankelt
in de omringende landen, zoals Polen, Litouwen en het belegerde
Oekraïne, de literatuur als nimmer tevoren. 
Dat de Joodse geschiedenis in die literatuur een belangrijke rol
speelt, zoals bij Mysliwski, Borowski en Tokarczuk, zal kenners van die
landen niet verbazen. Dat ook een jonge schrijver als Twardoch zich aan
dat besmuikt een voor velen pijnlijke verleden waagt, valt daarom extra te
prijzen. Dankzij Charlotte Pothuizen, de laureaat van vandaag, kunnen we
nu van zijn werk genieten en ons inderdaad afvragen hoe je in zulke
gewelddadige omstandigheden je menselijke waardigheid kunt behouden.
Dat deze prijs na al die jaren nog altijd wordt uitgereikt is te danken aan
Hans en Evelien Warendorf. De onvolprezen Hans heeft Aleida Schot
zelfs goed gekend, terwijl hij nog helemaal niet zó oud is. Het is daarom
misschien aardig om u iets over haar geschiedenis te vertellen.
 
De in 1900 in Amsterdam geboren Aleida studeerde aanvankelijk
Engels aan de Gemeente Universiteit in die stad. In 1930 behaalde ze haar
doctoraaldiploma. Toen ze op een dag een verkeerde collegezaal op de 
Oudemanhuispoort binnenliep, maakte ze kennis met Bruno Becker, de 
hoogleraar Russische cultuurgeschiedenis, die voor de Russische revolutie
van 1917 in zijn geboortestad Sint-Petersburg over de Nederlandse 
rechtsgeleerde Coornhert had gedoceerd. Becker maakte zo’n indruk op
haar dat ze besloot Russisch te gaan studeren. 
In 1937 vertaalde ze haar eerste boek uit die taal. En omdat in die
tijd met vertalen geen droog brood was te verdienen, gaf ze om in haar
levensonderhoud te kunnen voorzien bijles in Engels en handwerken. 
Kort na de oorlog richtte Aleida Schot samen met Becker de 
studievereniging B.E.S.E.D.A. (Het gesprek) op, waarbij B.E.S.E.D.A.
staat voor Becker, Ebeling, Schot En De Anderen. Ze kreeg in die tijd ook
ruzie met Charles B. Timmer, omdat die haar niet wilde opnemen in zijn
groep vertalers van de Russische Bibliotheek. Ze deed haar beklag hierover
bij uitgever Geert van Oorschot, waarbij ze erop wees dat Timmer tijdens de oorlog Russische les zou hebben gegeven aan Nederlandse boeren die
zich bij de Oostcompagnie hadden aangesloten om het door de Duitsers
veroverde land te gaan bewerken. Toen Timmer haar later alsnog vroeg om
voor de Russische Bibliotheek te komen werken, weigerde Schot. 
In 1950 kreeg Aleida Schot een aanstelling bij de Gemeente
Universiteit. Niet bij Becker, maar als assistente van de hoogleraren
Nederlands Nico Donkersloot en Garmt Stuiveling. Vijf jaar later ontving
ze samen met Bertus van Lier de eerste Martinus Nijhoff-prijs voor haar
vertalingen van literaire werken uit het Russisch. 
In 1956 werd ze bevorderd tot wetenschappelijk medewerker eerste
klasse en in 1963 tot wetenschappelijk hoofdmedewerker. Toen in 1962 
de vrouw van Bruno Becker overleed trok zij bij hem in. Schot overleed in
1968, een jaar na Becker, aan de gevolgen van een verwaarloosde griep. 
In zijn in memoriam in Het Parool wees Karel van het Reve erop dat er
vóór de vertalingen van Aleida Schot geen volwaardige vertalingen uit het
Russisch in het Nederlands bestonden. Dat alleen al maakt het tot een eer
om de naar haar vernoemde prijs te mogen ontvangen. 
Karel van het Reve kon altijd smakelijk over Aleida Schot vertellen.
Nu hij er niet meer is, moeten de nieuwsgierigen onder u zich wenden tot
Hans Warendorf. Al weet ik niet of hij, discreet als hij is, daartoe vandaag
bereid is. 
Michel Krielaars, voorzitter 
  Susan van Oostveen, secretaris
  Marc Wolters, penningmeester
  
  
  
  
juryrapport
Tijdens een literair festival in Gdańsk vertelde Nobelprijswinnares Olga 
Tokarczuk drie jaar geleden het volgende: ‘De verantwoordelijkheid van 
de vertaler is gelijk aan die van de schrijver. Beiden waken over een van de 
belangrijkste dimensies van onze beschaving: de mogelijkheid om de meest 
intieme individuele ervaring op anderen over te dragen en die ervaring 
gemeenschappelijk te maken in de verbazingwekkende daad van culturele 
schepping.’* Voor de manier waarop vertalers die verantwoordelijke rol op 
zich nemen zijn talloze metaforen bedacht: die van bruggenbouwer, acteur 
op papier, koorddanser of – zoals Tokarczuk het zelf uitdrukte – de 
vertaler als gids die je over de grenzen van talen en culturen leidt. Voor de 
Poolse literatuur is het aantal gidsen in het Nederlandse taalgebied nog 
altijd klein, en in het ruim veertigjarige bestaan van de Aleida Schotprijs is 
het nog maar de tweede keer dat een van hen de prijs in ontvangst neemt. 
Haar naam is Charlotte Pothuizen, een vrij jonge vertaalster die in enkele 
jaren tijd een vertaaloeuvre wist op te bouwen dat zowel vanwege de 
omvang als vanwege de kwaliteit bewondering afdwingt.
Charlotte Pothuizen studeerde Poolse taal en literatuur, maar ook 
musicologie aan de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van
Warschau. Bijna tien jaar lang woonde zij in Polen, werkte er als zakelijk 
vertaalster en als docente Nederlands aan de Warschause talenschool 
Centrum Europy. In 2015 nam ze bij de Vertalersvakschool deel aan een 
cursus literair vertalen onder leiding van Karol Lesman, inderdaad, de man 
die twintig jaar eerder de eerste laureaat van de Aleida Schotprijs voor 
vertalingen uit het Pools was geweest. Nog in datzelfde jaar 2015 begon zij 
samen met Lesman en twee andere collega’s aan haar eerste literaire 
vertaalproject, meer bepaald Anna Bikonts literaire non-fictieboek De 
misdaad en het zwijgen, over de pogrom van 1941 in het Poolse stadje 
Jedwabne.
Sinds 2017 heeft Charlotte in eigen naam negen boeken vertaald in 
uiteenlopende genres. Het begon met een psychologische thriller van 
Katarzyna Bonda. Daarna volgden vertalingen van twee romans van Maja Wolny, waaronder haar historische ‘road novel’ Terugkeer uit het Noorden, 
en twee oorlogsromans van Włodzimierz Odojewski, waaronder de vorig 
jaar verschenen Verdraaide tijd. Zoals bekend munten Polen uit in het 
genre van de literaire reportage, en ook dit vertaalt Charlotte met plezier. 
Recent nog, in mei 2022, verscheen haar vertaling van de reisreportage De 
trein naar Tibet, eveneens van Wolny. Deze grotere projecten combineert 
zij met sporadische vertalingen van Poolse hedendaagse schrijvers voor 
Tijdschrift voor Slavische Literatuur. Ze is ook betrokken bij duo-vertalingen, bijvoorbeeld van twee boeken die in Nederland en Vlaanderen 
erg goed werden ontvangen: Olga Tokarczuks ecothriller Jaag je ploeg over 
de botten van de doden, samen met Dirk Zijlstra, en – heel recent nog – de 
aangrijpende verhalenbundel Hierheen naar het gas, dames en heren, 
opnieuw samen met Karol Lesman.
De jury van de Aleida Schotprijs is vooral onder de indruk van de 
vertaling van twee romans van de hedendaagse schrijver Szczepan 
Twardoch. Charlotte rekent Twardoch tot haar eigen lievelingsauteurs. In 
een essay dat zij voor de Vertalersgeluktoernee schreef, vertelde zij naar 
aanleiding van haar vertaling van Twardochs roman De koning: 
‘Vertalersgeluk is mogen vertalen wat je zelf het liefste leest’. Het 
vertaalplezier spat dan ook van de pagina’s van zowel De koning als Het 
zwarte koninkrijk, beide verschenen bij uitgeverij Nieuw Amsterdam in 
respectievelijk 2019 en 2021. Beide romans tonen het multi-etnische en 
multiculturele Warschau van de jaren dertig en veertig van de twintigste 
eeuw. Diverse ‘Warschaus’ komen erin samen: de Poolse en de Joodse stad, 
de boven-en (vooral) de onderwereld tegen de achtergrond van de 
opkomst van het nationaalsocialisme en het uitbreken van de Tweede 
Wereldoorlog. Het zijn romans waarin naast het Pools nog verschillende 
andere talen worden gebruikt, iets wat voor vertalers best een uitdaging kan 
zijn en wat in elk geval een goed doordachte vertaalstrategie vereist. Naast 
het Pools komt in de brontekst veel Jiddisch voor, en af en toe ook Duits en 
Russisch. De schrijver treedt hier zelf als vertaler op, door in voetnoten een 
Poolse versie van deze anderstalige passages te geven. Charlotte vertaalde 
deze vertalingen naar het Nederlands, maar er doen zich ook complexere 
situaties voor, bijvoorbeeld wanneer het Jiddisch in het Pools geïntegreerd wordt – in de vertaling worden deze Jiddische termen dan natuurlijk in 
Nederlandse zinnen opgenomen, bijvoorbeeld wanneer de verteller in De 
koning zegt: ‘vechten betekende voor mij een nieuwe, andere Jood zijn, een 
Jood uit een wereld waar mijn ouders mij weghielden, (…) een wereld die 
niet bang was voor tocht en frisse lucht, waarvoor de melammed van onze 
cheider zo benauwd was, een wereld zonder peies en talles’. In Het zwarte 
koninkrijk komt ook een aantal zinnen in Silezisch dialect voor, maar daar 
heeft de Poolse lezer geen vertaling voor nodig, in tegenstelling tot de 
Nederlandse. Maar hoe vertaal je Silezisch dialect? Als je er Limburgs of 
Brabants van maakt, schaadt dat de Poolse setting van het verhaal. Daarom 
kiezen vertalers er vaak voor dit dialect weg te poetsen door er standaardtaal van te maken, en dat is jammer. In haar verantwoordelijke rol als gids 
tussen talen koos Charlotte er terecht voor het Silezisch te laten staan en in 
voetnoten van een vertaling te voorzien. Als lezer word je op deze manier 
herinnerd aan het anders-zijn van de tekst die jou in vertaling bereikt.
			
Voetnoten zijn niet de enige vorm van paratekst die de vertaalster 
toepaste. Aan het eind van beide romans vinden we lange verklarende 
woordenlijsten, waarin ze uitleg geeft over politieke partijen, restaurants in 
Warschau in de jaren dertig-veertig en andere realia, zoals flaki (‘penssoep’) 
en szmalcownik (‘iemand die onder de Duitse bezetting ondergedoken 
Joden afperste of hen aangaf’). Het is duidelijk dat ze het nodige 
onderzoekswerk heeft verricht, overigens niet alleen in gedrukte bronnen, 
maar ook – zoals we te weten komen in haar nawoord bij De koning – door 
contact op te nemen met een vertaalster Hebreeuws (in verband met het 
Jiddisch), met leden van de Nederlandse Boksbond en medewerkers van 
een Amsterdamse wapenhandel (met betrekking tot specifieke terminologie), maar ook met haar vader, die onderlegd blijkt te zijn in allerlei 
technische kwesties die met auto’s en andere machines te maken hebben.
Charlotte Pothuizen is een op vele vlakken vaardige vertaalster. Waar het 
kan, blijft ze dicht bij de syntactische structuur van de brontekst, maar dat 
doet ze wel met veel gevoel voor de Nederlandse zinsbouw. Een vaak 
voorkomend euvel bij vertalingen uit Slavische talen zijn de talrijke 
bijzinnen die constructies met participia en gerundia weergeven. In 
vertaling worden de zinnen dan soms aanzienlijk langer. Bij deze vertaalster 
gebeurt dat niet. ‘“Heb je veel prikkeldraad nodig, hondenlul?”, herhaalt 
hij, zijn eigen woede aanwakkerend’ (in het Pools: ‘podniecając powoli 
własny gniew’). Een bijzin – ingeleid door bijvoorbeeld ‘terwijl’ – is hier 
inderdaad niet nodig en hetzelfde kan gezegd worden van het bijwoord 
powoli (‘langzaam’), dat in feitein het aanwakkeren vervat is. Het ritme 
van de Nederlandse tekst vaart wel bij ingrepen als deze. Dit geldt overigens 
ook voor het omgekeerde procedé, waarbij de Poolse zinnen met een 
betrekkelijke bijzin bijvoorbeeld worden omgezet in een zin met een 
bijwoordelijke bepaling – ‘het horloge om mijn pols’ in plaats van ‘het 
horloge dat ik droeg’.
Spreektalige uitdrukkingen, waarvan het in beide romans van 
Twardoch wemelt, zijn een kolfje naar de hand van deze vertaalster. De 
Nederlandse tekst is af en toe zelfs spreektaliger dan het origineel. Dat 
zorgt voor het nodige reliëf en het is een compensatie voor plekken in de 
tekst waar stilistische equivalentie moeilijk te realiseren is. Wanneer in De 
koning een politiecommissaris zich afvraagt of het een goed idee is om vier 
agenten bij een plaats delict door het water te laten waden, lezen we: ‘Aan 
de ene kant was het een goed idee, want het was heet en het water 
verkoelend. Aan de andere kant was het vast lijkwater. Hartstikke goor’. 
‘Coś obrzydliwego’ staat er bij Twardoch. Je zou dat enigszins letterlijk 
kunnen vertalen, als ‘iets weerzinwekkends’, maar dat ‘hartstikke goor’ 
klinkt in het Nederlands zonder meer natuurlijker. Een andere manier 
waarop Charlotte stilistisch reliëf creëert, is door gebruik te maken van het 
Jiddische stratum dat de Nederlandse spreektaal rijk is. Vanwege de Joodse 
thematiek in deze romans is dat een uitstekende oplossing. ‘Pan jesteś taki 
fetniak’, zegt bordeelhoudster Ryfka tegen de bokser Jakub Szapiro, 
waarmee ze bedoelt dat hij een ‘gewiekste kerel’ is. In de vertaling werd dit 
‘U bent goochem als geen ander’, met een van oorsprong Jiddisch woord, 
dat zelf afkomstig is van het Hebreeuwse hakam (‘wijs’). Iets vergelijkbaars 
gebeurt in de vertaling van een zinnetje dat zoveel betekent als ‘Radziwiłek 
reageerde helemaal niet’ (‘nie zareagował wcale’). In de vertaling: 
‘Radziwiłek gaf geen sjoege’. Ook dit is prachtig gevonden, want het Nederlandse ‘sjoege’ komt van het Jiddische woord voor ‘antwoord’, 
sjoewe.
Niet alleen spreektaal, maar ook vulgarismen komen in Twardochs 
oeuvre veelvuldig voor. De bekende Poolse schuttingwoorden chuj en 
kurwa worden zowel door de Poolse auteur als door zijn vertaalster met de 
nodige zin voor variatie gebruikt. De eerstgenoemde term werd, zoals in het 
voorbeeld daarnet al te horen was, vertaald als ‘hondenlul’, maar Twardoch 
bezigt ook herhaaldelijk het scheldwoord ‘chuj rybi’, ‘vissenlul’ dus, en dat 
is ook de vertaling die in De koning voorkomt – een calque waardoor er een 
nieuw Nederlands vulgarisme in het leven wordt geroepen. Voor de twee 
termen die in eerste instantie respectievelijk naar het mannelijke en het 
vrouwelijke geslachtsorgaan verwijzen gebruikt de vertaalster perfecte 
Nederlandse equivalenten met behulp van het woordje ‘kut’ als semi-prefix, 
zoals in ‘“ik heb verdomme mijn neus gebroken op die kutklok!”, riep 
Munja’ en ‘Wat moet ik nou met zo’n kutleven?’.
‘De verantwoordelijkheid van de vertaler is gelijk aan die van de 
schrijver’, zei Tokarczuk, Dat is tegelijk een verantwoordelijkheid voor de 
veelstemmigheid van de personages die in de roman tot leven komen. Het 
reeds genoemde personage Ryfka is daar een goed voorbeeld van. In Het 
zwarte koninkrijk gebruikt zij als vertelster vaak de verleden en de 
tegenwoordige tijd vlak na elkaar, zoals ‘“Is er niet meer munitie?’’, vroeg, 
vraag ik’ en ‘“U bent een goed mens’’, zei, zeg ik opeens’. In de vertaling is 
deze stilistische en grammaticale eigenaardigheid consequent behouden. 
Hetzelfde geldt voor het bijzondere neologisme wteraz dat Twardoch in de 
mond van Ryfka legt. Het lijkt alsof ook hier het heden en het verleden 
worden samengetrokken: teraz betekent ‘nu’, wtedy betekent ‘toen’. De 
vertaalster bedacht hiervoor een niet minder bijzonder equivalent: 
‘hiermaals’.
Charlotte Pothuizen is, naar we mogen hopen, een vertaalster die nog een 
lange carrière voor de boeg heeft in het ontsluiten van de Poolse literatuur 
voor de Nederlandse lezer. Een relatief jonge vertaalster dus, maar wel 
iemand die al duidelijk heeft laten zien wat zij in haar mars heeft. De jury is 
dan ook van oordeel dat de Aleida Schotprijs-2022 aan deze vertaalster toekomt, vanwege haar zorgvuldige, goed doordachte en tegelijk 
vindingrijke weergave van Poolse literaire meesterwerken. 
* citaat afkomstig uit Tokarczuks essay ‘Hoe vertalers de wereld redden’ in de vertaling van Iwona Guść. De vertaling is verschenen in het tijdschrift Nexus, 82 (2019).
dankwoord
Op een namiddag in juni zag ik dat ik een oproep had gemist. Een 
telefoontje uit Nederland, van een onbekend nummer. Ik heb een hekel 
aan bellen, en bijna niemand belt me dan ook meer, en al helemaal niet uit 
Nederland. Het was vast slecht nieuws. Ik belde terug. Ik moest de beller 
vragen om zijn naam te herhalen, maar ik had het toch goed verstaan: het 
was de heer Langeveld, en hij had geweldig nieuws.
Na een woelig jaar met hoge pieken en diepe dalen, zowel op persoonlijk 
vlak als op macroniveau, bood dit telefoontje mij veel troost en vreugde.
			
			Ouders, vrienden, collega’s en overige aanwezigen, fijn dat jullie naar de 
Waalse Kerk gekomen zijn. Hier op de wallen, vlak bij de vroegere 
Jodenbuurt, zou Jakub Szapiro, de Joodse gangster uit De koning en Het 
zwarte koninkrijk, zich wel op zijn gemak hebben gevoeld. Beter dan ik hier 
nu; voor een enigszins mensenschuwe introvert die het liefst in de luwte 
blijft, is het toch wel een nachtmerrie die is uitgekomen om in een grote 
zaal voor veel mensen staan.
Toch wil ik Aleida Schot postuum bedanken, want het is een hele eer. Veel 
dank aan de jury van de Aleida Schotprijs en de Aleida Schot Stichting. 
Vertalers blijven dan wel graag onzichtbaar, maar het is soms wel fijn om 
erkenning te krijgen voor ons harde werk. Ook ben ik het Letterenfonds, 
en in het bijzonder Fleur van Koppen, en het Vertalershuis, en dan vooral 
Peter Bergsma, veel dank verschuldigd: zonder hun morele en financiële 
steun waren mijn vertalingen er waarschijnlijk niet gekomen, of in ieder 
geval niet in deze vorm.
Na 27 jaar is het de tweede keer dat deze prijs aan een vertaler uit het Pools 
wordt uitgereikt. In 1995 ontving mijn mentor en inmiddels ook goede 
vriend Karol Lesman deze voor Onverzadigbaarheid van Witkacy. Ik vind 
het een enorme eer om nu dezelfde prijs in ontvangst te mogen nemen, 
vooral ook omdat ik deels aan Karol heb te danken dat ik Pools ben gaan 
studeren en grotendeels aan hem te danken heb dat ik Poolse literatuur ben 
gaan vertalen en zal blijven vertalen (Zolang er tenminste wat mensen 
blijven lezen). Hierbij wil ik mijn ouders (twintig jaar na dato) bedanken 
dat ze me toch Pools hebben laten studeren en altijd hebben gesteund.
Literair vertalen was altijd een droom geweest, het leek me fantastisch om 
op die manier bruggen te kunnen bouwen, mensen en hun culturen dichter 
bij elkaar brengen, zonder zelf onder de mensen te hoeven komen. Tijdens 
mijn studie Pools werd ons echter door een gezaghebbend docent (ik noem 
geen namen) op het hart gedrukt dat we toch vooral niet moesten gaan 
vertalen. Literair vertalen was al helemaal kansloos, daar viel geen droog 
brood mee te verdienen. U ziet het, ik heb niet geluisterd, maar voordat ik 
me aan literatuur waagde, heb ik tien jaar lang van alles vertaald, van 
catalogi tot gebruiksaanwijzingen, van juridische aktes tot pornowebsites.
Tot ik eind 2014 op informatie stuitte over een korte cursus literair 
vertalen onder leiding van Karol Lesman aan de Vertalersvakschool. Daar 
heb ik voor het eerst echt kunnen proeven hoe heerlijk literair vertalen is, 
en ben ik ook bevriend geraakt met een aantal medecursisten (van wie 
enkele hier aanwezig) met wie ik ook regelmatig samenwerk. Zo vertaal ik 
nobelprijswinnares Olga Tokarczuk met veel plezier samen met Dirk 
Zijlstra – het is fijn om de verantwoordelijkheid voor een tekst te kunnen 
delen, en met z’n tweeën is het ook veel beter lachen en vloeken.
Iwona Mączka, vertaler Nederlands-Pools, was degene die me op De koning 
van Szczepan Twardoch wees. Ik vond het meteen een fantastisch boek: de 
mengelmoes van genres – filmische scenes, misdaad, veel vaart; maar ook de 
stijlmix – Warschause straattaal, Jiddisch, literaire taal, maar ook de ietwat 
beangstigende parallellen met het heden – een gespleten samenleving die 
steeds verder de extremen opzoekt. Ik wilde dat het Nederlandstalige 
publiek toegang kreeg tot deze fantastische roman, en het leek me ook 
gewoon een ontzettend avontuurlijke vertaalklus over de stad waar ik zo 
lang heb gewoond. Redactrice Neeltje Smitskamp van Nieuw Amsterdam 
had al ergens over Twardoch gehoord, maar mijn tip trok haar over de streep. Hierbij dank aan Neeltje en Uitgeverij Nieuw Amsterdam dat ze 
het hebben aangedurfd: met Szczepan Twardoch, hun eerste Poolse 
fictieschrijver, en met mij, een toen nog relatief onervaren vertaalster.
En natuurlijk dank aan Szczepan Twardoch, dat hij zulke fantastische 
boeken schrijft.
Ik was niet de enige die De koning een goed boek vond: het belandde op de 
shortlist van de Europese Literatuurprijs. De vertaling van de boeken van 
Twardoch komt voor mij nog het dichtste bij acteren, vooral omdat ze zo 
filmisch zijn en veel dialoog bevatten. Ik kon echt opgaan in de personages, 
terwijl die zo ver weg stonden van mijn normale ‘ik’. Wapens, boksen, luxe 
auto’s – allemaal dingen waar ik niets vanaf wist, maar waar ik me met veel 
plezier in heb verdiept, en waarin ik ben bijgestaan door mijn zeer 
technisch aangelegde vader en vele andere meelezers en deskundigen. Ik 
hoop dat het vertaalplezier dat ik heb gehad merkbaar is voor de lezer.
Wij, vertalers, hebben een gezegend beroep. Als het buiten stormt, kunnen 
wij ons nog altijd maandenlang opsluiten in de wereld van de verbeelding 
van een auteur. Ook de lezer kan dat, zij het voor kortere duur. En terwijl 
de wereld in brand staat en de Slaven ten oosten van Polen oorlog voeren, 
kan er in Nederland nog een prijs worden uitgereikt voor de vertaling van 
Slavische literatuur. De werkelijke wereld is verdeeld, maar de kosmos van 
de literatuur is in wezen één, om Olga Tokarczuk maar eens te citeren. 
Literatuur opent horizonnen, maakt mensen potentieel gevoeliger, 
empathischer, maakt mensen misschien iets beter. Literatuur troost, 
literatuur toont begrip. Ik ben dankbaar dat ik door literatuur te vertalen 
mensen mogelijk ietsjes dichter bij elkaar kan brengen.
Dank u wel.
Charlotte Pothuizen
BIOGRAFISCHE GEGEVENS CHARLOTTE POTHUIZEN
Charlotte Pothuizen (Tiel, 1982) studeerde Pools en muziekwetenschap 
aan de UvA en de Universiteit van Warschau. Vervolgens werkte ze ruim 
tien jaar als docent Nederlands en commercieel vertaler in Warschau. Sinds 
2015 woont ze in Frankrijk. 
Ze heeft werken vertaald van o.a. Włodzimierz Odojewski, Szczepan 
Twardoch, Olga Tokarczuk (in samenwerking met Dirk Zijlstra) en 
Tadeusz Borowski (in samenwerking met Karol Lesman). 
Haar vertaling van De koning haalde in 2020 de shortlist van de Europese
Literatuurprijs.
GEPUBLICEERDE VERTALINGEN
Fictie:
Daniel Odija, Wojciech Stefaniec, Rita (graphic novel). Scratch, 2023
(verwacht)
Tadeusz Borowski, Hierheen naar het gas, dames en heren, covertaling
met Karol Lesman. Querido, 2022.
Olga Tokarczuk, Jaag je ploeg over de botten van de doden (‘Prowadź swój 
pług przez kości umarłych’), covertaling met Dirk Zijlstra. De Geus, 2020
(longlist ELP).
Szczepan Twardoch, Het zwarte koninkrijk (‘Królestwo’). Nieuw 
Amsterdam 2021.
Szczepan Twardoch, De koning (‘Król’). Nieuw Amsterdam, 2019.
(shortlist ELP)
Włodzimierz Odojewski, Verdraaide tijd (‘Czas odwrócony’). Querido, 
2021.
Włodzimierz Odojewski, Een zomer in Venetie (‘Sezon w Wenecji’). 
Querido, 2019.
(Literaire) non-fictie:
Olga Tokarczuk, De tedere verteller (‘Czuły narrator’), covertaling met 
Dirk Zijlstra. De Geus, 2023 (verwacht).
 
Kamil Bałuk, Alle kinderen van Louis (‘Wszystkie dzieci Louisa’). De 
Geus, 2018.
Anna Bikont, De misdaad en het zwijgen (‘My z Jedwabnego’), met Karol 
Lesman, Goverdien Hauth-Grubben en Dirk Zijlstra. Page 212-418. 
Nieuw Amsterdam, 2016.
Jeugdboeken:
Katarzyna Ryrych, Het Klissenveldje (‘Łopianowe pole’). Clavis, 2022
(verwacht). 
Piotr Socha, Wojciech Grajkowski, Het grote bomenboek (‘Drzewa’). 
Lannoo, 2018.
Fictie (in tijdschriften): 
Mikołaj Łoziński, fragment uit Stramer. TSL, 2022 (verwacht).
Ziemowit Szczerek, fragment uit Tatoeage met de drietand (‘Tatuaż z 
tryzubem’) TSL, 2022. 
Mikołaj Grynberg, twee verhalen uit Heibel (‘Rejwach’). DWB, 2020.
Sławomir Mrożek, De buis (‘Rura’), met Gijs Franssen, Goverdien Hauth-Grubben, Dirk Zijlstra, o.l.v. Karol Lesman, TSL 2020.
Maciej Miłkowski, Een kort verhaal over het in een bureau slaan van een 
bijl (‘Krótka historia wbicia siekiery w biurko’). Oogst, 2016.
Maciej Miłkowski, De regels van het klappen (‘Zasady klaskania’). TSL, 
2016.
 
Literaire non-fictie (in tijdschriften): 
Aleksandra Lipczak, Schreeuwen als nooit tevoren (essay voor CELA). 
DWB, 2022.
Joanna Gierak-Onoszko, De 27e keer dat Toby Obed stierf (fragment uit 
‘27 śmierci Toby’ego Obeda’), 360 magazine (i.s.m. CELA), 2021.
Marcin Wicha, Dingen die ik niet heb weggegooid (fragment uit ‘Rzeczy, 
których nie wyrzuciłem’). TSL, 2018. 
Jacek Hugo-Bader, De witte koorts (fragment uit ‘Biała gorączka’). 
TSL, 2016.
Małgorzata Halber, De vreselijkste persoon ter wereld (‘Najgorszy 
człowiek na świecie’). TSL, 2016. 
