kopaleida

ALEIDA SCHOTPRIJS 2013 VOOR KEES JISKOOT

Kees Jiskoot ontvangt de Aleida Schot-prijs 2013 voor zijn vertalingen van Sergej Esenin, Gedichten, (Slavische Cahiers, Pegasus, Amsterdam, 2012)

De prijsuitreiking vond plaats op vrijdag 17 april 2013 in het Bethaniënklooster, om 15.30 uur

 

kees jiskoot

Kees Jiskoot is in 1933 geboren te Barendrecht. Vanaf 1935, met onderbreking van 12 jaar, was hij woonachtig in Zeeland.

In 1953 deed hij eindexamen gymnasium B te Goes, in 1960 Artsexamen Universiteit van Utrecht.

Hij was achtereenvolgens gouvernementsarts in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea (Biak, Centraal Bergland), huisarts te Terneuzen en verzekeringsarts in Goes.

Kees Jiskoot volgde in 1977 een schriftelijke cursus Russisch, waaruit hij enige schrijf- en leesvaardigheid heeft opgedaan, maar nauwelijks spreek- en luistervaardigheid Russisch. Door toeval kwam hij in 1987 tot het vertalen van een Russisch gedicht, waaraan hij sindsdien een ernstige, zij het onschuldige poëzievertaalverslaving heeft overgehouden.

 

vertalingen

2012 - Sergej Jesenin, Gedichten, Slavische Cahiers, Pegasus, Amsterdam.

2011 - Larisa Miller, 60 gedichten, Pegasus, Amsterdam.

2008 - Michail Lermontov, Ik wil leven, ik wil lijden. Gedichten, Benerus, Antwerpen.

2000 - Vertalingen van Aleksandr Poesjkin, Michail Lermontov, Valeri Brjoesov, Vladislav Chodasevitsj, Sergej Jesenin, Nikolaj Zabolotski, Semjon Lipkin, Semjon Nadson, Spiegel van de Russische poëzie, Meulenhof.

1996-2006 - Vertalingen in De Tweede Ronde van Fjodor Tjoettsjev, twintig gedichten; Michail Lermontov, tien gedichten; Michail Lermontov, 'Het spookschip'; Anna Achmatova, gedicht; Vladimir Nabokov, vijf gedichten; Michail Lermontov, twee gedichten; Nikolaj Goemiljov, drie gedichten; A.K. Tolstoj, 'Hoogmoed'; Nilolaj Nekrasov, 'Lied op de arbeid'; Sergej Jesenin, twee gedichten; Fjodor Tjoettsjev, 'De zee en de rots'; Michail Lermontov, drie gedichten; Jevgeni Baratynski, twee gedichten; Michail Lermontov, 'Tamara'; Afanasi Fet, 'Aan de dood'.

2001-2011 - Vertalingen in Tijdschrift voor Slavische Literatuur, Amsterdam (zie deze site en brochure bij de uitreiking).


TER INLEIDING

Nog niet eerder heb ik als voorzitter van de Aleida Schot Stichting een bekentenis als de nu volgende moeten doen: ik had nog nooit van Kees Jiskoot, de laureaat die wij vandaag eren, gehoord.

Dat ik eerlijk ben is wellicht mijn voornaamste verdienste. Maar: nog nooit. Hoe kan dat in godsnaam? Dat er iets schort aan de communicatie in het beperkte slavistenwereldje is een banale conclusie die toch nog eens stevig onder de loep moet worden gelegd. Een man die in eigen beheer tientallen cahiers heeft uitgegeven met duizenden door hem vertaalde gedichten mag eenvoudigweg niet onopgemerkt blijven. Ook al zijn die cahiers in zeer beperkte oplages uitgekomen.

Het had moeten rondzingen in de slavistenwereld: Jiskoot, Jiskoot. Wat die man allemaal niet doet. Maar die respons kwam er niet. Ook niet van de fellow traveller – ik neem mijzelf weer als voorbeeld – die dan wel na honderd jaar is afgestudeerd maar de slavische letteren nooit als hoofddoel in zijn leven zag. Ikzelf heb bijvoorbeeld Anna Karenina nog steeds niet gelezen, maar doe intussen wel stoer mee als Ruslandkenner en wat niet al.

Kan dat ? Ik denk van wel. Anna Karenina als majestueuze voorloopster van de bouquetreeks, daar kom je, ongelezen en ongezien, wel mee weg.

Maar kun je iemand die vanuit het niets de slavistenvijver inplonsde, als huis- en verzekeringsarts in Terneuzen die zich het lot van de Russische dissidenten aantrok die in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw zo werden vervolgd dat hij zich gedwongen voelde om daar boze brieven in de Russische taal over te schrijven en te versturen naar de verantwoordelijke autoriteiten en dus daarom zich het Russisch eigen maakte, om vervolgens in het schemerduister van de uit het Russisch vertaalde poëzie een krankzinnig omvangrijk oeuvre in prachtig Nederlands neer te leggen, grotendeels op eigen kosten bezorgd, kun je zo iemand als slavist, en laat staan als voorzitter van de Aleida Schot Stichting, over het hoofd zien? Nee, nee en nogmaals nee!

Ik schaam me dus. Diep, dat zal u duidelijk zijn. En wat is de oorzaak van mijn falen? We moeten dankbaar zijn in dit land dat we zoiets ontzagwekkends hebben als de Russische Bibliotheek van Van Oorschot. Zo een monument van vertaalkunst vind je nergens anders op de wereld. Dat we een Hans Boland hebben die niet zal rusten voordat hij het allerlaatste woord van Poesjkin heeft vertaald: die ongehoorde, hemelse gedrevenheid. Al die grote gevestigde namen uit de wereld van onze vertalers van de slavische talen, van wie er enkelen de Martinus Nijhoff Prijs hebben gekregen, voorafgegaan als zij allen werden door Aleida Schot zelve, de eerste die in 1953, nu precies zestig jaar geleden, deze hoge onderscheiding te beurt viel. Ik zal geen verdere namen noemen, de lijst van laureaten van onze Aleida Schot Stichting is veel, zo niet alles omvattend. Ik, en wellicht meerderen onder u, heb mij in slaap laten soezen door de gedachte dat het contingent paradijsvogels van de vertalers uit het Russisch ( deze omschrijving is van Jiskoot zelf) nu wel zo ongeveer was afgebakend.

Maar ho, er ontbrak er nog één. De man die door zijn eigen bescheidenheid het zicht op zijn unieke prestatie heeft verdoezeld en verduisterd. Zestig dichters heeft hij vertaald, met oplages in eigen beheer van soms maar een handjevol exemplaren. Zijn favoriet is Lermontov, zegt onze jury. Ik ga straks twee gedichten declameren, een van Jesenin waar Jiskoot een bundel van heeft geproduceerd in de reeks Slavische Cahiers die straks op een tafeltje te koop ligt, en een van Lermontov, toevallig een gedicht dat ik om een of andere reden uit mijn hoofd ken maar waar Jiskoot geen vertaling van had gemaakt, omdat hij geen gedichten wil vertalen die door slavisten al onder handen waren genomen. Ik citeer uit het juryrapport een citaat van Jiskoot:

De vertaler acht zich een kraai die scherp afsteekt tegen het smetteloze zwerk der Nederlandse vertaalkunde, (…) schichtig loerend naar de echte schrijflui.

Ik vertelde de laureaat dat ik niet in staat zou zijn om nog een ander gedicht van Lermontov voor deze gelegenheid uit het hoofd te leren, maar dat ik toch, samen met mijn zoon Michiel, een mooie presentatie wilde verzorgen. Per kerende post kreeg ik van Kees Jiskoot een vertaling, speciaal voor deze gelegenheid. Die zult u straks horen, een primeur. Prachtig taalgebruik.

Ik wil maar zeggen: Kees Jiskoot hoeft in zijn flat in Goes kennelijk zijn hand maar uit te strekken, of zij wordt aangeraakt door iets wat wij niet kunnen doorgronden en in berusting muze noemen. Het is een wonderlijk fenomeen, waar wij met diepe erkentelijkheid en in grote overtuiging de Aleida Schot Prijs van het jaar 2013 aan toekennen.

Graag geef ik thans het woord aan de voorzitter van de jury.

Alexander Münninghoff, voorzitter

Gertruud Alleman, secretaris
Marc Wolters, penningmeester
Michel Krielaars


VERSLAG VAN DE JURY VAN DE ALEIDA SCHOT-PRIJS 2013

Er is in Nederland, en misschien wel in de hele wereld, niemand die zoveel gedichten uit het Russisch heeft vertaald als Kees Jiskoot. Hoewel hij pas op latere leeftijd is begonnen met het vertalen van poëzie – in het begin van de jaren negentig, na een arbeidzaam leven in dienst van de mensheid als huisarts te hebben geleid – heeft hij in de afgelopen twintig jaar een enorm oeuvre tot stand gebracht, een oeuvre groter dan dat van sommige professionele slavisten-vertalers die direct na afloop van hun studie met het vertalen zijn begonnen.

Je zou kunnen zeggen dat Kees Jiskoot het dichtersvak heeft geleerd als maker van light verse, waarvan een gedeelte is opgenomen in achtereenvolgende jaargangen van het nu niet meer bestaande tijdschrift De tweede ronde. Maar zijn eigenlijke roeping vond hij toen hij kennis had gemaakt met de Russische poëzie en zichzelf Russisch had geleerd – de volgorde was misschien net omgekeerd – en Russische gedichten in het Nederlands begon te vertalen. Die bezigheid heeft hij nooit meer losgelaten, of liever gezegd die bezigheid heeft hem nooit meer losgelaten en is uitgegroeid tot een soort verslaving. Er bestaat een fraaie, dagboekachtige tekst van Joeri Olesja, een schrijver uit de Sovjettijd, die bij ons onder meer bekend is door zijn roman Afgunst. Die dagboekachtige tekst heeft als titel Ni dni bez strotsjki – ‘Geen dag zonder een regel’. Als Kees Jiskoot een soortgelijk dagboek zou hebben bijgehouden zou hij het heel goed ‘Ni dni bez strotsjek’, ‘Geen dag zonder regels’, genoemd kunnen hebben, want bij hem ging, en gaat, het minimaal om een heel gedicht per dag. Bij hem is een dag zonder een vertaald gedicht een verloren dag – die gedachte heeft althans postgevat bij de jury, want hoe zou je anders die grote, en vooral ook regelmatige productie kunnen verklaren?

Aanvankelijk vertaalde Jiskoot uitsluitend uit liefhebberij en absoluut niet met het oog op publicatie. Dat zouden de slavisten immers veel beter kunnen. ‘De vertaler acht zich een kraai die scherp afsteekt tegen het smetteloze zwerk der Nederlandse vertaalkunde, […] schichtig loerend naar de echte schrijflui: de paradijsvogels onder de vertalers uit het Russisch’, schreef hij in 1995, aan het begin van zijn vertaalcarrière. Wel publiceerde hij zijn vertalingen in eigen beheer: op A4-formaat, in een ringbandje gebonden, en altijd tweetalig, links de Russische originele tekst en rechts de vertaling. Oplage zo’n vijf tot zes exemplaren, uitsluitend bestemd voor intimi. De computer kwam en komt er nog steeds niet aan te pas: alles werd en wordt geschreven op de schrijfmachine. Dat moet men overigens niet afdoen als de gril van iemand op leeftijd die niet met zijn tijd mee wil gaan. De jury heeft het vermoeden dat bij Kees Jiskoot het vertalen zonder die schrijfmachine gewoon niet gaat. Veel schrijvers hebben een vast ritueel nodig om de creativiteit te stimuleren. De grote Duitse dichter Friedrich Schiller bewaarde rotte appels in zijn bureaula, omdat hij zonder de geur daarvan niet kon werken; Balzac schreef eigenlijk alleen goed wanneer hij een monnikspij droeg en Harry Mulisch bleef tot op het laatst trouw aan de vulpen. Dwing je Kees Jiskoot tot de computer , wat wel handig zou zijn voor hen die zijn werk tegenwoordig publiceren, dan zal hij hoogstwaarschijnlijk de lier aan de wilgen hangen: het lukt gewoon niet meer.

In 1994 publiceerde Kees Jiskoot zijn eerste vertaling van Russische poëzie in eigen beheer. Het waren gedichten van Fjodor Tjoettsjev, na Poesjkin een van de belangrijkste Russische dichters van de negentiende eeuw. Het jaar erop verschenen er twee bundels, een van de dichter van de Russische romantiek Michail Lermontov en een tweede bundel Tjoettsjev. Vervolgens ging het crescendo wat het aantal bundels per jaar betreft: in 1996 verschenen er zes, in 1999 maar liefst tien, waarvan er zes gewijd waren aan de dichteres Anna Achmatova. In de jaren 2003-2004 zakte de productie wat, slechts twee bundels per jaar, om vervolgens weer geleidelijk te stijgen: in 2007 vijf bundels, 2008 idem dito, 2009 elf bundels, 2010 twaalf en als topjaar, althans voorlopig, 2012 met veertien bundels. Op deze manier heeft Kees Jiskoot sinds 1994 ruim honderd – tijdens het schrijven van dit juryrapport stond de teller om precies te zijn op 110 – bundels het licht doen zien. Als men nagaat dat een bundel gemiddeld zo’n dertig gedichten bevat, sommige minder, maar andere duidelijk meer, afhankelijk van de greep die de te vertalen dichter op de vertaler heeft gehad, dan kan men zich een voorstelling maken van de bewonderenswaardige prestatie die hier is geleverd. Die prestatie is des te bewonderenswaar-diger als men bedenkt dat Jiskoot zich niet leent tot het vertalen van vrij vers, maar uitsluitend die dichters kiest die metrum en rijm hanteren en die ook met behoud van metrum en rijm in het Nederlands overzet.

Als je in de lijst van Jiskoots uitgaven in eigen beheer kijkt dan kun je vaststellen dat er een groot aantal verschillende dichters is vertaald: zestig in totaal. Aan de meesten van hen is slechts één bundel gewijd, maar anderen figureren twee of driemaal of nog frequenter. Jiskoots favoriete dichter is overduidelijk Michail Lermontov, van wie hij, in zestien bundels, nagenoeg het complete poëtische oeuvre heeft vertaald. Dat leverde hem ook zijn eerste echte boekpu-blicatie op. Selecties uit

Jiskoots bundels waren zo nu en dan al verschenen in het Tijdschrift voor Slavisch Literatuur. In 2008 vroeg de Leuvense hoogleraar slavistiek Emmanuel Waegemans aan Jiskoot een keuze te maken uit zijn vertalingen van Lermontov voor een uitgave bij Benerus in Antwerpen. Die uitgave is inderdaad verschenen, onder de titel Ik wil leven, ik wil lijden. We citeren een van de gedichten eruit, een vertaling van Lermontovs ‘Blagodarnost’ (‘Dankbaarheid’) uit 1840.


Voor alles, werkelijk alles, dank, o Here:
Voor tranenbrood, de gifkus der beminde,
Voor mijn verborgen, kwellende begeren,
Voor ’s vijands wraak, de laster van mijn vrinden,
Voor zielengloed, in een woestijn verdaan,
Voor elk bedrog, mij aangedaan vóór dezen…
Maar zorg alleen, dat ik van nu af aan
Niet langer meer u dankbaar hoef te wezen.

Een andere dichter die Jiskoot na aan het hart ligt is de ‘boerendichter’ Sergej Jesenin. Aan hem had de vertaler drie bundels gewijd en hij was gaarne bereid om voor een uitgave in de reeks Slavische Cahiers van uitgeverij Pegasus en de Stichting Slavische Literatuur daar nog een aantal gedichten aan toe te voegen. Deze uitgave verscheen eind 2012. Ook uit deze bundel citeren we een gedicht: Jesenins allerlaatste dat hij schreef vlak voordat hij, na een uiterst losbandig leven, zelfmoord pleegde.

Vriend, tot ziens, tot ziens in betere tijden.
Lieve vriend van mij, je staat ne na.
Ons belooft het voorbestemde scheiden
Een elkaar ontmoeten weer hierna.

Vriend, tot weerziens. woordloos, en geen hand gegeven,
Treur niet, frons niet ’t voorhoofd van verdriet –
Nieuw is ’t niet, te sterven in dit leven,
Maar iets nieuws is ook te leven niet.

Is het opmerkelijk dat Jiskoots favoriete Russische dichters allebei heel jong gestorven zijn? Lermontov werd niet ouder dan 27 – hij kwam om bij een duel, Jesenin was 31 toen hij een einde aan zijn leven maakte. De jury heeft niet de indruk dat het de jeugd van deze dichters is die de vertaler aantrekt, maar wel hun thematiek: het leven is bepaald niet gemakkelijk, is soms wel uit te houden, maar is vaker van een schrijnende treurigheid, die leidt tot melancholie en onreali-seerbaar verlangen naar een betere situatie. Zoals in Jesenins fraaie ‘Brief aan mijn moeder’.

Ben je nog in leven, oudje van me?
Wel, ik ook. Ik groet je, warm gegroet!
Dat jouw stulp mag baden in oranje,
Die onnoemelijke avondgloed!

Iemand schreef dat jij, in stilte dubbend,
Nogal danig inzit over mij,
Dat je vaak de weg op loopt, gehuld in
Ouderwetse, sleetse dorpskledij.

Vóór je doemt dan in de avondschemer
Dikwijls één en ’t zelfde schrikbeeld op:
Dat mij bij een ruzie in ’t café een
Dolkmes in het hart gestoken wordt.

Niets daarvan hoor, lieverd! Niks te vrezen!
Dat is maar een raar idee van jou.
Zou ik dan zo’n zuiplap kunnen wezen,
Dat ik zonder weerzien sterven zou?

Ik ben net zo teder als tevoren;
In mijn droom denk ik er telkens aan
Om zo gauw ik kan uit al mijn sores
Weer naar onze stulp terug te gaan.

Ik keer weer als in de voorjaarsdagen
Onze witte tuin zijn takken spreidt,
Maar je wekt me niet, hoor, wou ik vragen,
Bij zonsopgang, zoals indertijd.

Wek wat uitgedroomd is niet, laat rusten
Al wat onvervuld gebleven is –
Veel te vroeg was ik me al bewust van
Mijn verlies en mijn vermoeienis.

Leer mij niet meer bidden, want dat werkt niet!
’t Pad naar toen, naar vroeger, dat zit dicht.
Jij alleen bent mij tot troost en sterkte,
Jij alleen bent mijn onzegbaar licht.

Dus vergeet nou maar die onrust in je,
Wees niet zo bekommerd over mij.
Loop niet meer zo vaak de weg op in je
Ouderwetse, sleetse dorpskledij.

Een derde boekpublicatie van Jiskoot, eveneens verschenen als Slavisch Cahier, bevat een keuze uit zijn vertalingen van de poëzie van een contemporaine dichteres, Larisa Miller. Met haar korte gedichten, meestal niet meer dan acht regels, waarin iets verrassends over het leven of de omringende wereld wordt opgemerkt: een gevoel van vreugde als plotseling een boom in bloei komt te staan, of wanneer ze zich gewoon realiseert dat het leven niet alleen maar triest is, maar ook vreugdevolle momenten bevat, blijkt ook zij de vertaler aan te spreken. Van haar werk heeft hij inmiddels acht afleveringen in eigen beheer uitgegeven. Een citaat:

Een overvloed aan zo’n ondenkb’re tederheid.
Dat mij dit lukt, daarvan is zelfs geen sprake.
Mijn wang is tegen die van jou gevlijd.
Het doet me goed jou enkel aan te raken.

Het doet mij goed. En als ik al iets mag,
verzoeken, willen, ik om iets mag vragen,
dan enkel dit: dat, zoals deze dag
voortduurt, ook straks voortduren álle dagen.

Gezien de ongekend grote productie van Kees Jiskoot is het niet verwonderlijk dat de jury niet al zijn vertalingen even goed heeft bevonden. De dichters die hem nastaan zijn over het algemeen beter gelukt dan zij met wie hij weinig Anklang heeft. Maar toch kom je ook daar fraaie, zeer geslaagde vertalingen tegen, die uitmunten door een perfecte weergave van metrum en rijm, zonder dat daarbij de syntaxis in vreemde bochten wordt gewrongen en de inhoud ook maar in het minst geweld wordt aangedaan. De schichtig loerende kraai is een paradijsvogel, sterker nog, een adelaar geworden. Het is voor zijn vele, zeer vele, mooie vertalingen van gedichten van zowel bekende als minder bekende Russische dichters dat de jury Kees Jiskoot heeft voorgedragen voor de Aleida Schotprijs 2013.

De jury
Arthur Langeveld
Willem G. Weststeijn


DANKWOORD BIJ DE UITREIKING VAN DE ALEIDA SCHOT-PRIJS 2013

Dames en heren, Allereerst gaat mijn hartelijke dank uit naar het bestuur van de Aleid Schot-stichting en haar jury die mij, een verslaafde aan het vertalen van Russische poëzie, tot mijn grote verrassing met de eervolle Aleid Schot-prijs 2013 begiftigd heeft.

Maar wie heeft u bekroond? Een moordenaar. ‘Poëzievertalers zijn moordenaars, zij presenteren ons een lijk’, schreef de vorig jaar helaas overleden Gerrit Komrij in zijn prachtige boekje, De muze in het kolenhok. Daarin legt Gerrit regel voor regel een drietal vertalingen van Hölderlins gedicht, ‘Hälfte des Lebens’ op zijn snijtafel. Zijn ontleedmes laat daarvan weinig heel, niet één van die vertalingen kan genade vinden in zijn ogen. Hij voegt daaraan toe: ‘Het vertalen van poëzie is schermen in een spiegel, een schijnbeweging, muziek van ketels, niet van serafijnen.’ Iets minder ontmoedigend mag ik zelf het vertalen van poëzie graag vergelijken met deelname aan de moordende autorace Parijs-Dakar waarin je vertrekt aan het stuur van een glimmende Rolls-Royce,in de hoop dat je, ten eerste, de meet bereikt , en, ten tweede, dat de vorstelijke allure van dit voertuig bij aankomst nog steeds zichtbaar is, ondanks het verlies van een enkel spatbord, gebarsten koplampen en geblutste portieren.

Nog even terug naar Komrij in hetzelfde boekje, waarin hij zegt: ‘Laat af van vertalen [...]. En wie ondanks alles eigenwijs wil zijn: wees onbetrouwbaar, als de poëzie zelf. Wees brutaal. Brutaal als de dichter.’ Einde citaat. Nou, brutaal ben ik geweest, want de race met die Rolls-Royce heb ik ook nog eens gereden zonder geldig rijbewijs, te weten een gedegen universitaire opleiding in de Russische taal en letterkunde, afgerond met een doctoraal examen. Mijn kennis van het Russisch, met name mijn spreek-en luistervaardigheid, vult amper een vingerhoed. In der Hälfte meines Lebens, in 1977, toen nog huisarts in Terneuzen, begon ik als een echte ‘home-trainer’, in de letterlijke betekenis van dat woord, aan een schriftelijke cursus Russisch en dat in een Zeeland waar zich sinds een bezoek van Peter de Grote, drie eeuwen geleden nauwelijks één Rus heeft vertoond, die mijn wankele schreden op het doornige pad van zijn taal, onder het ferm hanteren van de knoet, had kunnen schragen. Het kunnen lezen van Russisch proza, een van mijn leerdoelen, met name dat van Anton Tsjechov, gaf me veel voldoening. Van het bestaan van Russische poëzie van belang bleef ik evenwel onkundig tot 1987, toen NRC-Handelsblad een poëzievertaalwedstrijd in acht talen uitschreef, waaronder ook een Russisch gedicht, nl. Tjoettsjevs beroemde gedicht ‘Silentium’, dat ik zo prachtig vond, dat ik er mijn melktanden in zette, het vertaalde en inzond. Mijn vertaling was, zoals de jury mij berichtte, bij de beste tien op tachtig inzendingen geëindigd. Voor mij was dat een opsteker van jewelste: ik bleek over een tot dan toe verborgen talent te beschikken! Nu geviel het dat ik in die tijd, eind jaren tachtig, ook de Sonnetten van Shakespeare ontdekte, prachtige, maar pittige stof,die ik pas dichterbij me kon brengen door ze, je bent Zeeuw of niet, een kleibewoner, als het ware in te polderen door middel van een eigen vertaling. Ik heb alle 154 sonnetten vertaald en alsof dat nog niet genoeg was, ook maar Shakespeare’s ‘Venus en Adonis’, een juweel van een lang verhalend gedicht. Pas na deze leerschool in vertalen waagde ik me aan Tsjoettsjev, mijn eerste liefde, en ontdekte vervolgens Lermontov. Een openbaring voor mij! Dat was pas stuff voor de vertaalverslaafde die ik inmiddels geworden was! Maar ja, langzamerhand wilde ik wel eens weten of mijn proeven van vertaling van diens gedichten iets om het lijf hadden en ik stuurde mijn Lermontov-verdietsing half 1995 schroomvallig op naar een echte slavist en vertaler, Marko Fondse, van wie ik pas een half jaar later antwoord kreeg. Marko schreef mij dat allerlei gezondheidsproblemen en medische onderzoeken hem verhinderd hadden zijn gedachten op een rij te krijgen en me terug te schrijven.

Hij liet zich lovend uit over mijn probeersels, maar had die zekerheidshalve ter hand gesteld aan enige kundige vertalersvrienden van hem, Anne Stoffel en Peter Verstegen. Peter, evenals Marko redacteur van het helaas verdwenen kwartaalblad De Tweede Ronde, zorgde voor plaatsing in het zomernummer 1996 van dat blad voor een ruime selectie uit mijn Tjoettsjev- en Lermontov-vertalingen.

Naderhand vergreep ik mij aan vele andere Russische dichters, zoals Boenin, Chodasevitsj, Brjoesov,Jesenin, om er enkele van te noemen. Mijn lezers waren, als steeds, enkele vrienden, een broer en mijn kinderen. Sommige vertalingen vonden hun weg in De Tweede Ronde, het Tijdschrift voor Slavische Literatuur en de Spiegel van de Russische poëzie. Tot mijn vreugde mocht ik beleven dat de uitgeverijen Benerus in Antwerpen en Pegasus in Amsterdam de uitgave aandurfden van resp. mijn Lermontov-, Miller- en Jeseninvertalingen. Ik ben deze uitgeverijen daarvoor zeer erkentelijk.

Deze ontboezemingen van een pleziervertaler, een hobbyist, mogen volstaan.

Pleziervertaler, ja, maar een gewetensvolle, die bij zijn eenzame arbeid , zijn aangename zelfkwelling, voortdurend de hete adem van de groten onder de vertalers uit het Russisch in zijn nek gevoeld heeft en nog voelt. Dat zij mij, een amateur, welwillend in hun kring hebben opgenomen, mijn vertalingen beurtelings lovend en lakend, is een niet genoeg te waarderen stimulans voor me geweest om door te gaan met vertalen, een goedaardige verslaving waar je oud mee kunt worden, zoals u voor u ziet.

Hoewel ik, gelooid door het leven, intussen het blozen verleerd dacht te hebben, sta ik dank zij Lermontov, Miller en Jesenin met een diepe blos op de wangen op dit erepodium in plaats van op het door Gerrit Komrij voor poëziemoordenaars beoogde schavot. Mogen de slavist-vertalers Aleid Schot, Marko Fondse en ook Charles Timmer (die Jesenin onvertaalbaar achtte) vanuit hun hemel goedgunstig op mij neerzien.

Ik dank u voor uw aandacht.

Kees Jiskoot


BIOGRAFISCHE SCHETS VAN KEES JISKOOT

Kees Jiskoot is in 1933 geboren te Barendrecht. Vanaf 1935, met onderbreking van 12 jaar, was hij woonachtig in Zeeland.

In 1953 deed hij eindexamen gymnasium B te Goes, in 1960 Artsexamen Universiteit van Utrecht.

Hij was achtereenvolgens gouvernementsarts in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea (Biak, Centraal Bergland), huisarts te Terneuzen en verzekeringsarts in Goes.

Kees Jiskoot volgde in 1977 een schriftelijke cursus Russisch, waaruit hij enige schrijf- en leesvaardigheid heeft opgedaan, maar nauwelijks spreek- en luistervaardigheid Russisch.

Door toeval kwam hij in 1987 tot het vertalen van een Russisch gedicht, waaraan hij sindsdien een ernstige, zij het onschuldige poëzievertaalverslaving heeft overgehouden.


LIJST VAN DE BELANGRIJKSTE LITERAIRE VERTALINGEN VAN KEES JISKOOT

2012 Sergej Jesenin, Gedichten, Slavische Cahiers, Pegasus, Amsterdam.

2011 Larisa Miller, 60 gedichten, Pegasus, Amsterdam.

2008 Michail Lermontov, Ik wil leven, ik wil lijden. Gedichten, Benerus, Antwerpen.

2000 Vertalingen van Aleksander Poesjkin, Michail Lermontov, Valeri Brjoesov, Vladislav Chodasevitsj,
Sergej Jesenin, Nikolaj Zabolotski, Semjon Lipkin, Semjon Nadson, Spiegel van de Russische poëzie, Meulenhof.

In De Tweede Ronde

1966 Fjodor Tjoettsjev, twintig gedichten, zomer.

1966 Michail Lermontov, tien gedichten, zomer.

1966 Michail Lermontov, ‘Het spookschip’, winter.

1997 Anna Achmatova, Gedicht, herft.

1998 Vladimir Nabokov, vijf gedichten, winter

2000 Michail Lermontov, twee gedichten, zomer.

2002 Nikolaj Goemiljov, drie gedichten, zomer.

2003 A.K. Tolstoj, ‘Hoogmoed’, lente.

2004 Nilolaj Nekrasov, ‘Lied op de arbeid’, lente.

2004 Sergej Jesenin, twee gedichten, zomer.

2005 Fjodor Tjoettsjev, ‘De zee en de rots’, lente.

2005 Michail Lermontov, drie gedichten, zomer.

2005 Jevgeni Baratynski, twee gedichten, winter.

2005 Michail Lermontov, ‘Tamara’, winter.

2006 Afanasi Fet, ‘Aan de dood’, winter. In Tijdschrift voor Slavische Literatuur (TSL)

2001 Michail Lermontov, Acht gedichten, TSL 38.

2004 Vladislav Chodasevitsj, Dertien gedichten, TSL 30.

2007 Michail Lermontov, ‘De kassiersvrouw uit Tambov’, TSL 47.

2009 Denis Davydov, Negen gedichten, TSL 53.

2010 Fjodor Sologoeb, Dertien gedichten, TSL 55.

2010 Sasja Tsjorny, Zeven gedichten, TSL 57.

2010 Georgi Ivanov, Negen gedichten, TSL 58.


ENKELE DOOR KEES JISKOOT UIT HET RUSSISCH VERTAALDE GEDICHTEN

 

ALEKSANDER POESJKIN

Aan Tsjaadajev

Wat roem, verwachting, liefde léken,
Heeft ons slechts korte tijd verblind,
Genoegens onzer jonkheid weken
Als ochtendnevel in de wind;
Toch brandt in ons nog één verlangen,
Wij hebben, door ’t regiem gesmoord,
Vol ongeduld een stem gehoord,
De roep des vaderlands ontvangen.
Ons wacht, hoezeer de hoop ook kwelle,
Het heilige bevrijdingsuur,
Zoals je, jong, verliefd, secuur
Het uur van weerzien kunt voorspellen.
Zolang ons hart voor vrijheid brandt,
En ‘eer’ blijft leven in ons beiden,
Mijn broeder, zullen wij ons land
De schoonste zielenroerselen wijden.
Amice, geloof: ooit gaat zij op,
De ster des heils, in vol ornaat, en
De Rus springt uit zijn dommel op,
En op het puin der autocraten
Daar schrijft men ónze namen op!

FJODOR TJOETTSJEV

Tranen der mensen, o, tranen der mensen,
O, jullie stromen bij dag en bij nacht...
Stromen onzichtbaar, en wie die er weet van heeft,
Die hun getal en getijden bemeten heeft, –
Stromen en stromen, als regen kan plenzen,
Laat in de herfst, in het holst van de nacht.
***

Bosbranden

Onder donker-dreigend kolken
Rijzen in een brede band
Rook– na rookwolk, stápels wolken
Tot de kim toe boven ’t land.

Dood en wijdvertakt, een heester,
Pollen smeulen, branden niet,
Vaag is zichtbaar, zwartgeblakerd,
Een rij sparren in ’t verschiet.

Enkel rook, en nergens vonken
Bij die troosteloze brand, –
Vuur, waar zit je, sluwe jager,
Soevereine dwingeland?

Enkel hier en daar, verstolen,
Als een rood, wild creatuur,
Breekt het zich een weg door struiken,
Snelt het voort, het levend vuur!

Maar wanneer de schemer intreedt,
Rook en duister samengaan,
Gaat in heel zijn legerstede,
Vlammend-rood, het feestlicht aan.
Vóór die razende natuurkracht
Staat de mens, mismoedig, broos,
Schouders afgehangen, zwijgend –
Als een kind zo hulpeloos.


MICHAIL LERMONTOV

Dankbaarheid

Voor alles, werkelijk alles, dank, o Here:
Voor tranenbrood, de gifkus der beminde,
Voor mijn verborgen, kwellende begeren,
Voor 's vijands wraak, de laster van mijn vrinden,
Voor zielengloed, in een woestijn verdaan,
Voor elk bedrog, mij aangedaan vóór dezen...
Maar zorg alleen, dat ik van nu af aan,
Niet langer meer U dankbaar hoef te wezen.

Epigrammen

Je hebt er raren bij, die omgaan met hun vrienden
Als met een pas hun aangemeten jas:
Is die nog nieuw: geprezen - maar alras
Vergeten, en gegeven aan bedienden!..

*
Het allerleegste, holste is,
Wie van zichzelf het volste is.

*
Damon, de arts, schoot vol bij ’t overlijden
Van onze vriend; is nóg van smart vervuld,
(Maar niet omdat die vriend van ’t leven scheidde):
Vijfmaal vergat ie geld te vragen voor 't consult!..

***
Verveling en weedom, en niemand dit rampuur staat klaar
De helpende hand me te reiken...
Verlangens... welk nut heeft vergeefs te verlangen almaar?
Je – allergelukkigste! – jaren verstrijken.

Beminnen - maar wie dan? – een tijdje, de moeite niet waard,
Ondoenlijk is eeuwig beminnen...
Je kijkt in jezelf – nog geen spoor van ’t verleden ligt daar,
En blijdschap én leed:zo banaal oogt het in me.

En passies?- och, vroeg dan wel laat gaat hun zoete verdriet
Teloor door het woord van de rede,
En ’t leven, wanneer je dat koel en aandachtig beziet, –
Is niets dan een grap, zo stompzinnig als ledig!

KONSTANTIN SLOETSJEVSKI

Lenteijs; een wolkje blinkt,
Ziet hoe ’t ijs zijn glans indrinkt,
’t Wolkje smelt in ’s hemels gloed,
En de schots smelt in de vloed.

Kijk, dat smelten van die twee,
In de hemel en benee, –
Dat ben ik en dat ben jij:
Droom die smelt – bij allebei.

VLADISLAV CHODASEVITSJ

Gesprek van een man met een muis die zijn boeken opvreet

Mijn lieve Boekvraat, wéer vrat jij
Twee hele delen, gedverdemme!
Maak jij geen misbruik van het feit
Dat ik niet houd van muizenklemmen?

Als jij nu mij eens nadeed, vlerk:
De hele dag door lees ik boeken,
Heeft iemand echter ooit gemerkt
Dat ik die vrat als honingkoeken?

Uit boeken worden wij gewaar
Hoe eskimo’s en negers leven.
In bladen weten ze elkaar
De slimste vragen op te geven:

Wat dichterbij is: zee of land,
Waar men Amerika moet zoeken...
Genoeg gepraat! Hier, wat croissant,
Maar blijf in godsnaam van mijn boeken!

***

De koorddanser

Op ’t tussen twee daken gespannen dik koord
Gaat rustig en luchtig een koorddanser voort.
Een stok in zijn handen, volmaakt in balans,
En volk, met de halzen gestrekt als een gans.

Men stoot elkaar aan, fluistert: ‘Nee, dat wordt niets!’ –
En elk wacht in opperste spanning op iets.

Rechts loert een oud vrouwtje van achter 't gordijn,
En links staat een boemelaar met een glas wijn.

Maar hel is de hemel, en stevig het koord,
Heel rustig en licht gaat de koorddanser voort.

Maar als hij ooit valt en de diepte in suist,
En 't inslechte volk zich, wee roepend, bekruist, –

Ach, dichter, loop dan onverschillig voorbij:
Heb jij niet precies zo’n professie als hij?


ANNA ACHMATOVA

Is ons ’t verlies der zuivere taal, van toon,
Niet eender als voor schilders dat der ogen,
Of voor acteurs gebaar en spraakvermogen,
En voor een mooie vrouw verlies aan schoon?

Maar houd niet voor jezelf de ganse tijd
Die gift waarmee de hemel jou bevoordeelt:
Wij zijn – dat weten wij heel goed – veroordeeld
Tot spilzucht, niet tot gierigheid.

Ga heen en heel de blinden, ga alleen,
Om zo in ’t uur van twijfel te ervaren
De spot, de hoon van wie discipelen waren,
Als ook de lauwheid van ’t gemeen.

 

SERGEJ JESENIN

Berk

Onderaan mijn venster
Werd de witte berk
Zacht met sneeuw bemanteld
Als met zilverwerk.

Aan de donzen twijgjes
Met hun sneeuwen rand
Botten kwastjes uit als
Wit gerafeld kant.

En de berk staat slapend
Stil dit ochtenduur,
En de vlokken gloeien
In een gouden vuur.

En wanneer de morgen
Traag zijn ronde doet,
Strooit hij op de twijgen
Gloednieuw zilvergoed.

***

Gesuis, gewijde aarde,
Een steen, daarop een kruis.
De sneeuwstorm houdt kwaadaard
Met knoet en gesel huis.

Aan lot- en geestbezwering
Wijdt zich het magisch woud.
Jou bergt, mijn medeleerling,
Een kist van schamel hout.

Al blijven we steeds horen
Van dolken onder ’t bloed –
Jóu zal geen mens meer storen,
Te paard dan wel te voet.

En enkel zal door gaten
In ’s wolken schaapskledij
De maan ooit tranen laten
Op ’t slappe lijk van mij.

 

SEMJON LIPKIN

Gedenkplaats

Een schilder, Beier, blonde krullen
Hij verft de openstaande ramen,
En niets verraadt bij deze knul het
Bestaan van enig zielendrama.

In hallen staan in strenge orde
Gedoofde ovens aangetreden.
Herauten van de as van morgen,
Of tekens van een dood verleden?

Ik volg de kalme kwast en adem
De frisse lucht in van het najaar;
Chaotisch wervelen er blaren
Rond Dachau, het voormalig Lager.

***

Wat in een oorlog nog het vreeslijkst is?
Het vreeslijkst is wanneer de nachtlucht zwoel is,
Wanneer je in een leemhut in een nis
Gekrabbel opvangt van een woelmuis.

Wat in een oorlog nog het vreeslijkst is?
Bloedzuigers zijn verschrikkelijk, insecten,
En in je nek en op je rug de ergernis
Van gloeiendhete krabeffecten.

Wat in een oorlog nog het vreeslijkst is?
De commandant – een sukkel, een verklikker;
Wat dubbel telt als hij een beestmens is,
En is-ie goeiig, god, wat een verschrikking!

Toch schijnt er ook wel licht in oorlogstijd:
Een brief van vrouw of moeder lezen,
De avondsneeuw, een vuurgloed hemelwijd
En helse klanken... ’t Meeste deze.

Oktober 1942, Stalingrad

 

JEVGENI VINOKOEROV

Ik ben doodsbang, want lijden deed ik nooit,
Ervaring heb ik niet met enig lijden.
Heb niet gehuild, gekermd, gesnotterd ooit,
En plots zo’n ramp? Wat moet ik te dien tijde?
Hoe houd ik ’t uit? Hoe kom ik daarmee klaar?
Tot nu toe alles wel! Het loopt gesmeerd nog.
Maar ’t hart wordt almaar duid’lijker gewaar
Het tragisch fundament van deze wereld.
En ’k wacht op iets, gespannen, als verkrampt.
Ik buig het hoofd, nadenkend neergezeten.
Met onrust in mijn ziel: wat moet ik met die ramp
Die ramp, wat moet ik dan?
Ik zou ’t niet weten.

 

JOENNA MORITS

Winterdag

Al wat ik zie vanuit mijn raam
– Der aarde goddelijke orde –
Kan door niet één der schriften saam
Die ik begon, omsloten worden.

Kristal, de dag, de baai, het veld, –
Jeneverbomen, roze kleurend;
En ’t zonnetje, ’t geweer geveld,
De januarimaandag beurend.

Sneeuw heeft de straatweg schoongeveegd,
Daarop, zwartglanzend, ravenveren,
Maar verder is het hel en licht,
Doordat er vogels kwinkeleren.

De ster die boven mijn bestaan,
Mijn ganse wezen, staat te pralen,
Spreekt mij als haar gelijke aan
En deelt met mij royaal haar stralen.

En ’t wonder schuilt daarin, misschien,
Als ook ’t geluk in ieders leven,
Dat niemand ooit zo’n dag nadien
In lettertekens weer kan geven.

 

JOSIPH BRODSKY

In ’t dorp woont God niet op een zijtoneel,
Zoals de spotter denkt, maar allerwege.
Hij schenkt aan dak en aardewerk zijn zegen
En eerlijk deelt Hij deuren, elk zijn deel.
’t Krioelt in ’t dorp van Hem. Des zaterdags
Bereidt Hij linzen in een ijzeren ketel,
Hij huppelt op het vuur, geeft m’ onverwachts
Een knipoog, mij tot ooggetuige nemend,
Zet schuttingen, en huwelijkt een maagd
De jachtopziener uit, weet, stil genietend,
De koddebeier, die op eenden jaagt,
Constant zijn doel voorbij te laten schieten.

De mooglijkheid dit alles aan te zien,
Terwijl zich ’t fluiten van de herfst doet ho
Is voor een atheist, in ’t algemeen,
De enige zegen, hem in ’t dorp beschoren.

 

LARISA MILLER

Waarmee betaal je hier de huur,
Wat kost dit hemelse azuur,
Dit licht, die lucht, die sterrenwemel,
Hoog aan de nachtelijke hemel?
‘Geen rooie cent’, luidt hun bescheid,
‘Ben jij aan licht en donker kwijt.
Daarbij’ – het klinkt vermoeid – ‘zal nimmer,
Wat jij ook geeft, genoeg zijn immers.’

***

Na het duister – weer iets duisters,
Na de boeien – nieuwe kluisters,
Na de bajes – kerkering,
Na gemartel – marteling...
Maar is ’t mogelijk, misschien,
Ook weer licht na licht te zien,
Na geschitter – schitteringen,
Na het goede – zegeningen?

***

Als ik heen ga, Heer, als ik moet sterven,
Wie vergun ik dan die espenboom te erven,
Trillend in de wind, die paden, platgelopen,
Deze dagen, als syncopen voortgekropen,
Aan wie laat ik al die vogelzwermen,
Die drie dennen waar ik onder pleeg te zwerven
Dit goudkleurig schuimend blad aan alle kanten
Regel, Here, dan voor mij een remplaçante.